dinsdag 14 april 2015

Weetje

Je zult me wel voor gek verslijten als ik je vertel wat ik vandaag langs de Waalbandijk meemaak. Nu, dat risico neem ik al was het maar omdat ik het zelf nauwelijks geloven kan…
      Alles was zoals op de meeste dinsdagen. Terwijl ik over de Waalbandijk ren, met mijn hoofd bij het krantenartikel over een basisinkomen voor iedereen, hoor ik iemand luid en duidelijk zeggen “Heb je nog zulke koude poten, Greet?” Het eerste dat in mij opkomt is dat fietsers mij ongemerkt genaderd zijn maar een snelle blik over mijn schouder laat zien dat er niemand in mijn omgeving is. Voordat ik van mijn verbazing ben bekomen volgt een antwoord, ditmaal helderder: “Nee, maar wacht Klaarzien, zie je daar die tweepoter?”
      Opnieuw niemand te zien. Ik ren hier helemaal alleen, tenzij die schapen… tweepoter? Verroest, het zijn die schapen! In het weitje liggen ze met zijn allen op een kluitje als op de middenstip van een voetbalveld. Op één dier na. Dat, het enige zwarte, staat apart.
      “…die tweepoter vertrouw ik niet. Even stil nu!”
      Vervolgens klinkt het schor, als van een zware roker: “Die met dat zwarte vel? Dat lijkt onze Are wel!”
      “Nee, ja, zwart als Are, maar dat is geen vel,” fluistert het eerste dier, Klaarzien?, “tweepoters kunnen hun wolletje naar believen uittrekken. Maar nu stil zijn!”
      Verrek, die schapen hebben het over mij! Aarzelend ren ik de schapenwei voorbij, maar de gekkigheid gaat gewoon door. Op de een of andere manier blijf ik met deze dieren – of is het met één? – verbonden: “Klaarzien, gebruik uitsluitend je denkstem, de anderen hoeven dit niet te horen. Weet je nog dat ik jou vertelde dat ik weet waar onze jonkies heen gaan?”
      “Ja, maar Greet, mijn Weetje…”
      “Die daar, ’t was die zwarte tweepoter waarvan ik iets opving. Die daar denkt dat onze kleintjes naar horeca gaan!”
      “O…ja, naar horeca, maar, Greet, voorzichtig nu,” waarschuwt Klaarzien haar vriendin, “weet je, ik oefen mijn kleine, Weetje, in het gebruik van denkpraat!”
      Gaandeweg hun gesprek krijg ik in de gaten dat het deze Weetje moet zijn met wie ik verbonden blijf. Ik weet het, dat kan helemaal niet, maar evengoed is het een feit. Ondanks ik steeds verder van de dieren weg ren kan ik hun stemmen, die van Greet en Klaarzien, de mama van Weetje, horen. Maar met Weetje voel ik mij intiemer verbonden. Het is alsof ik direct in haar geheugen blik. Het jonge dier denkt aan hetgeen haar is verteld. Kort nadat haar mama was geboren ontdekte Grote Greet, zoals de volledige naam van het leiddier luidt, dat haar moeder over denkspraak beschikte. Greet zorgde er voor dat de kudde terdege het belang daarvan ging inzien. En op Boze Dag, de dag dat lammeren jaarlijks worden afgevoerd, hebben alle schapen samen krachtig gedacht “Niet Klaarzien!, niet Klaarzien!” Ondanks alle onrust vanwege het vangen van de jonge leden van de kudde, steeds opnieuw: "Niet Klaarzien!, niet onze Klaarzien!" Toen alle tweepoters waren vertrokken, met medeneming van alle lammeren op Klaarzien na, waren de schapen overtuigd dat Greet met haar actie Klaarzien voor de kudde had gered. Vanaf die dag werd Greet Grote Greet genoemd.
      Intussen ben ik onder de Tacitusbrug door gerend en gaat de conversatie tussen de twee moederdieren door. Zij hebben het over Are, het zwarte schaap, maar er ontstaan regelmatig lacunes. Mijn verbinding lijkt gaandeweg opgerekt, steeds dunner te worden. Ik schrik van een felle kreet die klinkt als: “Hij zit in mijn kop!” De lijn breekt met een plofje, zoals een kurk die uit een flessenhals wordt getrokken. Plotseling ben ik mij bewust van het verkeer op de A50 en een vogel die een lenteliedje fluit.
      Op de terugweg passeer ik opnieuw het schapenweitje. Are heeft zich intussen bij de groep aangesloten. Een ander – Grote Greet? – heeft zich een stukje verwijderd. Terwijl ik langs hen ren wend zij haar kop in mijn richting alsof zij zeggen wil: “Jij?”
     

      

Geen opmerkingen:

Een reactie posten