Je zult
me wel voor gek verslijten als ik je vertel wat ik vandaag langs de Waalbandijk
meemaak. Nu, dat risico neem ik al was het maar omdat ik het zelf nauwelijks geloven kan…
Alles was zoals op de meeste dinsdagen.
Terwijl ik over de Waalbandijk ren, met mijn hoofd bij het krantenartikel over
een basisinkomen voor iedereen, hoor ik iemand luid en duidelijk zeggen “Heb je
nog zulke koude poten, Greet?” Het eerste dat in mij opkomt is dat fietsers mij
ongemerkt genaderd zijn maar een snelle blik over mijn schouder laat zien dat
er niemand in mijn omgeving is. Voordat ik van mijn verbazing ben bekomen volgt
een antwoord, ditmaal helderder: “Nee, maar wacht Klaarzien, zie je daar die
tweepoter?”
Opnieuw niemand te zien. Ik ren hier
helemaal alleen, tenzij die schapen… tweepoter? Verroest, het zijn die schapen!
In het weitje liggen ze met zijn allen op een kluitje als op de middenstip van
een voetbalveld. Op één dier na. Dat, het enige zwarte, staat apart.
“…die tweepoter vertrouw ik niet. Even stil
nu!”
Vervolgens klinkt het schor, als van een
zware roker: “Die met dat zwarte vel? Dat lijkt onze Are wel!”
“Nee, ja, zwart als Are, maar dat is geen
vel,” fluistert het eerste dier, Klaarzien?, “tweepoters kunnen hun wolletje naar
believen uittrekken. Maar nu stil zijn!”
Verrek, die schapen hebben het over mij! Aarzelend
ren ik de schapenwei voorbij, maar de gekkigheid gaat gewoon door. Op de een of
andere manier blijf ik met deze dieren – of is het met één? – verbonden: “Klaarzien,
gebruik uitsluitend je denkstem, de anderen hoeven dit niet te horen. Weet je
nog dat ik jou vertelde dat ik weet waar onze jonkies heen gaan?”
“Ja, maar Greet, mijn Weetje…”
“Die daar, ’t was die zwarte tweepoter
waarvan ik iets opving. Die daar denkt dat onze kleintjes naar horeca gaan!”
“O…ja, naar horeca, maar, Greet,
voorzichtig nu,” waarschuwt Klaarzien haar vriendin, “weet je, ik oefen mijn kleine, Weetje, in het gebruik van denkpraat!”
Gaandeweg hun gesprek krijg ik in de gaten
dat het deze Weetje moet zijn met wie ik verbonden blijf. Ik weet het, dat kan
helemaal niet, maar evengoed is het een feit. Ondanks ik steeds verder van de
dieren weg ren kan ik hun stemmen, die van Greet en Klaarzien, de mama van
Weetje, horen. Maar met Weetje voel ik mij intiemer verbonden. Het is alsof ik
direct in haar geheugen blik. Het jonge dier denkt aan hetgeen haar is verteld.
Kort nadat haar mama was geboren ontdekte Grote Greet, zoals de volledige naam
van het leiddier luidt, dat haar moeder over denkspraak beschikte. Greet zorgde
er voor dat de kudde terdege het belang daarvan ging inzien. En op Boze Dag, de
dag dat lammeren jaarlijks worden afgevoerd, hebben alle schapen samen krachtig
gedacht “Niet Klaarzien!, niet Klaarzien!” Ondanks alle onrust vanwege het vangen van de jonge leden van de kudde, steeds opnieuw: "Niet Klaarzien!, niet onze Klaarzien!" Toen alle tweepoters waren vertrokken, met medeneming van alle
lammeren op Klaarzien na, waren de schapen overtuigd dat Greet met haar actie
Klaarzien voor de kudde had gered. Vanaf die dag werd Greet Grote Greet
genoemd.
Intussen ben ik onder de Tacitusbrug door gerend en gaat de
conversatie tussen de twee moederdieren door. Zij hebben het over Are, het
zwarte schaap, maar er ontstaan regelmatig lacunes. Mijn verbinding lijkt
gaandeweg opgerekt, steeds dunner te worden. Ik schrik van een felle kreet
die klinkt als: “Hij zit in mijn kop!” De lijn breekt met een plofje, zoals een
kurk die uit een flessenhals wordt getrokken. Plotseling ben ik mij bewust van
het verkeer op de A50 en een vogel
die een lenteliedje fluit.
Op de terugweg passeer ik opnieuw het schapenweitje.
Are heeft zich intussen bij de groep aangesloten. Een ander – Grote Greet? –
heeft zich een stukje verwijderd. Terwijl ik langs hen ren wend zij haar kop in
mijn richting alsof zij zeggen wil: “Jij?”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten