De grote
grazers zijn snel gevonden. In feite liepen we in een veilige boog om hen
heen waarbij William, de man van het Het Dijkmagazijn zichzelf voorzichtigheidshalve tussen de kudde
rode geuzen en de zevende- en achtstegroep basisschoolkinderen, en hun
begeleiders, opstelde. Die voorzichtigheid was nodig omdat zich verschillende
kalfjes in de kudde bevonden. Kleinere dieren lieten zich moeilijker zien, op
enkele kraaien, twee kokmeeuwen en een aalscholver na. Deze laatste volgde de Waal
stroomafwaarts terwijl het onder zich zwaarbeladen schepen moeizaam tegen de
stroom in zag puffen.
De koeien doen alsof zij ons niet zien,
precies zoals door William werd voorspeld. Terwijl wij in een langgerekte groep
langs hen heen, in de richting van de rivier lopen, brengen zij, rustig grazend,
hun enorme gewicht van het ene naar het andere been en trekken op die wijze in
slow motion richting Weurt. Achter onze rug nemen gras knabbelende konikpaarden
de vrijgevallen plaats in beslag. Geen van de kinderen voelt de behoefte om
eens uit te proberen of er meer vaart in de dieren te brengen is. Wellicht
omdat – of is het ondanks dat? – William ons, door de ogen van deze grote
grazers, naar onszelf als groep liet kijken: “Wij mensen zijn van nature
jagers. Deze dieren weten dat. Als er zo’n grote groep op hen af komt, wat
zouden zij dan in ons zien?”
Even valt er een stilte. “Beren,” meent
een van de jongens (denkelijk omdat zij zoals wij op twee benen gaan!)
“Nee joh, tijgers!,” brengt zijn
kameraadje daar tegenin.
William moedigt hen aan dichter bij huis
te blijven. Dan komt een van de kinderen met de wolf op de proppen. Precies!
Wolven. Een van de jongens imiteert onmiddellijk wolvengehuil, en dat is wat we
volgens William nooit moeten doen in de nabijheid van wilde paarden en runderen.
Dan raakt de kudde in paniek en kunnen er ongelukken gebeuren, houdt hij ons
ernstig voor.
Tijdens de veldles was veel te beleven. Nu
ik hier halverwege de middag over de Waalbandijk ren buitelen de beelden van
deze morgen over elkaar heen. De kinderen waren in zes groepjes verdeeld, ieder
met eigen taken. Nadat de bomen op klimbaarheid en het water op
doorwaadbaarheid waren verkend, liepen er al snel kinderen met touwen,
schepnetjes, vergrootglazen, piketpaaltjes, grondboren, verrekijkers en
determineerkaarten rond. In het ene groepje werd gediscussieerd over stenen –
is dit nu graniet of kwarts? –, in een ander over vogelsporen en in weer een
andere groep waren de landsvlaggen van de schepen onderwerp van gesprek.
Met ons groepje stuitten we op bijzondere
ontlasting. We vonden nog vrij verse, glanzende keutels bij en tussen drogere mest
van koeien. De vorm ervan bracht ons echter in verwarring. Duidelijk van schaap
of geit, zo meenden wij. Maar schapen noch geiten vind je in de uiterwaarden. Dus
van welk dier is deze poep? Het antwoord bevond zich niet zo heel ver bij ons
vandaan: een kalf. In deze keutel zijn geen restanten van grassen te vinden en
de substantie is bovendien vaster dan normale koemest. Het duurt een paar dagen
voordat een kalf gras kan eten; gedurende de eerste dagen is dat kalf
afhankelijk van moedermelk.
Tijdens de groepsevaluatie op het
Waalstrand liet William ons zien hoe je aan de vorm van een steen kunt bepalen
op welke manier die hier terecht is gekomen, leerde hij ons over kwelwater en
liet ons raden hoe hoog het water komt als die tegen de rand van de dijk is
gewassen.
Ik had niets van deze bijzondere veldles
willen missen.
O ja, en als ik op mijn qui vive was
geweest, had ik op de vraag “Opa, van welk dier is deze pootafdruk?,”
geantwoord: “Van een emoe….! O nee, wacht, van twee vingers en de duim van de
rechterhand van een Triangelleerling. Ja hoor, de hand van een achtstegroeper. Definitief!”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten