vrijdag 20 december 2013

Botsing

Het is goed te merken dat mijn wekker een kwartier later afliep. Er is meer daglicht nu ik aan mijn hardlooprondje begin maar ook meer verkeersdrukte. De mensen die zich gemotoriseerd naar hun werk spoeden geven mij op de rotonde alle ruimte zodat ik gemakkelijk de Van Heemstraweg passeer, uiteindelijk ook de bestuurder van een bestelwagen die op hoge snelheid het verkeersplein nadert en mijn aarzeling moet hebben gezien: hij gaat vol in de remmen!
Verder rennend over de schuin liggende stoeptegels in het trottoir van de Kloosterstraat, met mijn hoofd nog bij de haastige chauffeur – zou hij te laat zijn opgestaan?; heeft hij last van een kater?; verzuimde hij tijdig zijn boterham uit de vriezer te halen?; wilde de motor niet direct starten?; vond hij de koffie te slap?; was de krant nog niet bezorgd of rijdt hij altijd zo fors? In die sfeer bereik ik de hoek van de kloostertuinmuur, waar de Kloosterstraat een bocht naar links maakt en de stoep zich tot enkele tegels verengt. De volgende stap brengt mij in het zicht van een hardloopster die dezelfde hoek tot op anderhalve meter is genaderd. Een botsing zit er net niet in. Ik kan niet inschatten of zij ook licht geschrokken is: er is in dit korte moment van passeren slechts tijd voor een haastige groet. Een poosje speel ik met de gedachte om terug te keren en nader kennis te maken. Klopt het dat zij een Indische achtergrond heeft en ouder is dan ik? En hoe bevalt het haar om (op haar leeftijd) nog regelmatig hard te lopen?
Deze bijna-botsing brengt mij terug naar een andersoortige bijna-botsing vijftig jaar geleden. Dat vond plaats in een pastorie of in de sacristie van een kloosterkerk. Ik herinner mij de precieze omstandigheden niet meer. Ik werkte er met twee collega-huisschilders en in de ruimten waar wij ons werk hadden gedaan werd door twee vrouwen gepoetst, een moeder en haar verstandelijk beperkte dochter.
Collega’s wisten van mijn onzekerheid, wisten dat ik het lastig vond contact met meisjes te leggen. Zij plaagden mij daar geregeld mee, hoorden mij op de maandagen wel eens uit over eventuele ‘vorderingen’ in de voorgaande weekeindes.
Ik heb hen natuurlijk nooit verteld over mijn danslesdebacle. Zoals gebruikelijk moesten wij, jongens, de meisjes ‘ten dans’ vragen, Die bevonden zich altijd aan de overzijde van de dansvloer, giebelend met elkaar. Voordat wij het teken kregen werden blikken over en weer gewisseld. Dan mochten we los! Gewoonlijk was ik een hekkensluiter die maar moeilijk ‘uit de startblokken’ kwam. Dikwijls bleef er slechts één voor mij over. Meestal was dat Brechje. Als de vergroeiing in haar rug er niet was geweest zou zij langer zijn dan ik.
Het gebeurde tijdens een tango. Brechje’s lange benen raakten met die van mij verknoopt. Voor we het wisten lagen wij spartelend op de gladde planken. Het bleef korte tijd stil, daarna klonk rondom ons gejuich en werden wij aangemoedigd alsof het een schoolpleingevecht betrof.
Naderhand begreep ik dat mijn collega’s de dochter wijs hadden gemaakt dat ik een oogje op haar had. Vlak voor de middagpauze werd mij opgedragen om de schoonmaakster te vragen waar wij onze boterhammen konden eten. Daar kwam ik niet onderuit.
Vanuit de toiletruimtes hoorde ik samenzang en het gekletter van water. Toen het meisje mij zag kwam zij lachend op mij toe lopen en vroeg of ik wilde zoenen. Achter mijn rug hoorde ik vet gelach.
Ontspannen rennend over de Waalbandijk, mijn loopje zit er weer bijna op, voel ik weer mijn schaamte bij die toiletten, maar ook medelijden met dat meisje.
Ik realiseer mij nu ook dat het eveneens een botsing was die vooraf ging aan het eerste contact met mijn lief, nu bijna achtenveertig jaar geleden. Maar dat is een ander verhaal!

2 opmerkingen: