vrijdag 7 maart 2014

Donsballetje

Vlak voordat ik op de Hommelstraat aan het boerderijtje van Marie voorbij ren komt het winterkoninkje weer in beeld. Een paar weken geleden stak het hier bijna ongezien de weg over. Bijna, want op het allerlaatste ogenblik zag ik in mijn ooghoek een donker vlekje langs mijn voeten vliegen, zo laag dat het leek alsof het als een vluchtende muis over het asfalt rende. Even voelde ik schrik voor een botsing. Dat was een onderschatting van het vliegvermogen van dit kleine bundeltje dons en veren. Direct daarop hoorde ik het karakteristieke geschetter gevolgd door een ijl trillertje uit de dichte struiken rechts van mij.
Dat was het moment dat ik voor het eerst een imaginair gesprek met het Klein Duimpje (op de goudhaan na het kleinste vogeltje van Nederland) onder onze standvogels voerde, een gesprek dat we nu voortzetten, op het moment dat Marie haar gordijnen openschuift (ik weet niet of zij mijn armzwaai wel ziet).
“Ik schrik van u, het scheelde weinig of ik had u onder de voet gelopen.”
“Ach,” antwoordt man winterkoning, “zo’n vaart liep dat niet hoor. U onderschat mijn vliegkunst. En bovendien had ik u al lang en breed horen aan komen stampen!” Vanwege dat ‘stampen’ voel ik mij eigenlijk een beetje beledigd, maar laat er niets van blijken: “Ja, dat kunt u nu wel beweren, maar u vloog erg laag bij de grond!”
“Wat bedoelt u?” Het kleine mannetje klinkt een beetje snibbig. In mijn verbeelding zie ik zijn staartje venijnig opwippen.
“Ik bedoel niet dat uw gedrag lomp was, of banaal, als u dat soms mocht denken, ik bedoelde te zeggen dat u wel erg laag over het asfalt vloog zodat ik u ternauwernood zag.”
“O, maar dat was ook mijn bedoeling. Ik gedraag mij zo onopvallend mogelijk. U moest eens weten hoeveel anderen argeloos voor de poes zijn!” Ja, denk ik, daar heeft hij vast wel gelijk in. Ik herinner mij gelezen te hebben dat winterkoninkjes zich steeds zo gedekt mogelijk houden en zich liefst in dicht struweel ophouden, waarin zij ook hun nestje bouwen. “Ik heb gelezen dat het eerste kievietsei eergisteren is gevonden. Heeft u uw nest al klaar?”
“Há,” roept de dreumes triomfantelijk, “wel meer dan één! Mijn vrouw zit al te broeden hoor. Daarom kan ik rustig met u kletsen.” Dat is waar ook, winterkoningen maken meer nestjes waaruit het vrouwtje er één kiest. “Nou,” zeg ik, “u bent een ijverige man. Wij bouwen er altijd maar één.” Terwijl ik dat zeg weet ik dat ik iets te stellig ben en zie ik veel nieuwe kantoorpanden zoals het Fifty Two Degrees in Nijmegen gedeeltelijk leeg staan, en sommige zelfs helemaal. Daarin lijken we toch een beetje op dit ijverige vogeltje: we bouwen er alvast en wachten af welke in de smaak vallen.
Het lijkt alsof dit donsballetje mijn gedachten leest: “Echt waar? Bouwt u maar één nest? Waar moeten uw kinderen dan spelen of schuilen? Ik moet er niet aan denken dat zij geen nest vinden om in te slapen of er voor rovers in weg te duiken!”
Ik vertel hem over onze huizen. Dat het niet alleen de vrouw is die kijkt of het haar bevalt en dat het groot genoeg is voor een heel gezin, en we een groot deel van ons leven daarin doorbrengen, maar dat we het gewoonlijk niet zelf bouwen. Het winterkoninkje valt van verbazing een heel poosje stil onderwijl ik weer op huis aan ren. Dan klinkt het timide: “Tja, dat is wel een erg vreemde zaak! Wil uw vrouwtje dan wel een ei leggen, in zo’n oud en vuil nest?”
Ach, denk ik bij mijzelf, wij doen eigenlijk niet anders dan dit kleine vogeltje. Als het lente is of een kleintje op komst, stofferen we ons huisje toch ook als nieuw!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten