Hardlopen
is sinds zondagmorgen niet mogelijk en het zal nog wel even duren voordat ik
weer los kan gaan. Als ik vandaag wel had kunnen rennen dan zou ik mijzelf
gelukkig hebben geprezen met dit prachtige winterweer. Deze helderblauwe hemel
herinner ik mij, zelfs als ik mijn ogen dichtknijp zie ik hetzelfde ijle blauw
als van de mantel van Maria Magdalena: deze herinnering is echter niet compleet
zonder schaatsen, een bevroren sloot die uitloopt in een verdwijnpunt aan de
horizon – Moeten we nog dat hele eind? –, een keiharde ijsvloer, bittere kou
vanwege de stevige bries uit het noordoosten, de irritante kriebeling van mijn
bivakmuts en kloppende pijn in mijn linker middelvinger waar een hardnekkige
ontsteking mij al vele dagen plaagt, ondanks moeders trekzalf.
Dat was toen. Nu schaats, wandel of jog ik
niet. Nu zit ik op mijn werkkamer. Het harde winterlicht valt in mijn ogen en ‘Wish you were here’ in mijn oren (hoe
toepasselijk, dit klassieke nummer van Pink Floyd.)
Als ik vanmorgen zoals gewoonlijk was gaan
hardlopen…
Ik stel mij voor dat ik ren. Ik adem diep
in door mijn neus. Daarbinnen voel ik de ware aard van de kou, en in de randjes
van mijn oren. Via de Hommelstraat en de bielsen trapopgang – hier even oppassen
dat ik niet wegglip – bereik ik de Waalbandijk en zie de twee enorme molshopen
waar ik zorgvuldig omheen stap ook al heeft dat nu geen nut meer. De laatste
keer dat ik hier was, lagen ze er vers bij. Nu zijn ze achteloos vertrapt.
Momfer, een oude mol uit het Grote
Dierenbos, mompelt in de wrakke gangen die hem resteren: “Kuche, kuche,
mmhhhmm, mmhhhmm, ik had hier zo’ne schone gang, kuche, kuche, mmhhhmm, mmhhhmm, mot
je, kuchkuche, nou toch ‘s zien!” Hij snuift luidruchtig en kortademig door
zijn spitse neus, laat nog eens zijn rokerskuchje horen, schudt zijn kop
(hoewel dat erg moeilijk is in die nauwe mollengang) en heft een van zijn brede
graafhanden op naar de ravage. In ieder van zijn bijziende kraaloogjes welt een
traan om na een poosje uiterst traag over de dichte fluweelzwarte gezichtbeharing
te rollen: “Mmhhhmm, eerst maar een sigaartje, kuche!”
Sinds De
Fabeltjeskrant in mijn wereld kwam kan ik me niet anders voorstellen dan dat
mollen Vlaams spreken (toenmaals dacht ik dat het Belgisch was.) Niet vanwege
het schone stadje Mol, waar tegenwoordig een vriendin van ons woont en werkt,
maar omdat de voorgeschiedenis van onze Momfer in de Limburgse mijnen ligt. Voor
mij blijven mollen Vlaams spreken ondanks ‘Duncton
Wood’ van William Horwood, dat ik jaren na de De Fabeltjeskrant las.
(Hé, ik heb zin dat verhaal opnieuw te
lezen!).
Uit de ‘Sage van het Duncton Woud’ leerde ik dat rondgangen voor mollen van
levensbelang zijn. Maar zelden zullen mollen deze gangenstelsel verlaten, zelfs
niet als hun jachtgangen gedeeltelijk worden vernield, zoals die van Momfer onverschillig
werden vertreden. En als mollen reizen – zoals jonge mollen steevast doen om
een eigen territorium te vinden –, doen zij dat uiterst behoedzaam: ‘’We kunnen beter een poosje stoppen,’ zei
Varen ….’We moeten wachten op de avondwind om ons geluiddekking te geven voor
we verder klimmen.’’
Over Vlaams gesproken: met de laatste
dagen van januari kwam het bericht dat dagblad De Standaard met het ‘Gele
Boekje’ komt, als tegenhanger van het ‘Groene
Boekje’ waarin voor de Vlaming vertrouwde woorden niet voorkomen. Ik vind
het wel jammer dat ik uitgerekend vandaag, nu ik Momfer ontmoet, niet over dit
nieuwe boekje beschik want het is altijd plezant om de taal van je
gesprekspartner te spreken.
Zoals gezegd, joggen zit er voorlopig niet
in. Eerst moet de ontsteking in het slijmbeurs van mijn hiel genezen. John, die
het kan weten want hij heeft er voor doorgeleerd, heeft vastgesteld dat het
geen hielspoor is. Gelukkig. En de ontstekingsremmer die hij mij voorschreef
helpt perfect.
O ja, ik mag van hem rennen. “Maar,”
verzekerde hij mij, “je komt niet ver!”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten