Terwijl ik
de Van Heemstraweg verlaat om de Hommelstraat in te slaan, fietst een
schoolmeisje op haar roze fietsje, je raadde het al, half verscholen achter een
met bloemen omkranst vlechtmandje, mij tegemoet. Zij rijdt met een licht
slingerende gang omdat haar handen in haar schoot liggen. In haar ogen is een
blik van herkenning en een glimlach verjaagt voor een moment de spanning, die fietsen-zonder-handen
kost, uit haar gezichtsspieren. Het is niet vreemd, haar glimlach: al zo vaak
rende ik dit traject terwijl zij het tegengesteld richting school fietste! Haar
handen los van het stuur duiden niet op stoerheid maar eerder is het een
verwijzing naar de lage temperatuur, mijn weerstationnetje wees krap twaalf
graden, vlak voordat ik de deur uit ging. Ik ren verder en ben weer terug bij
onze verstekeling.
Ja, wij
hebben een verstekeling. Een levend organisme heeft zich een plaatsje weten te
veroveren binnen ons systeem. Niet verwacht, maar toch is het daar: dat heb je
met verstekelingen, zij kondigen zich niet aan! Ruim voor het afgelopen
weekeinde zag ik het. In de loop van de dagen liet het steeds meer van zichzelf
zien, zij kon niet anders...
Bovenop de
Waalbandijk word ik plotseling geconfronteerd met een kudde konikpaarden. De
hele troep sukkelt kort onder aan de dijk, ik tel er zesendertig, in een
langgerekte troep achter elkaar. Het is duidelijk dat zij vertrokken uit het
gebied waar zij hun ochtendgras graasden, vlak bij de rivier, omdat mannen daar
met grote machines en kettingzagen luidruchtig bezig zijn gegaan, om via de
relatief hoge passage hier naar een rustiger gedeelte van de uiterwaard te
trekken. De lichte schrik die ik voelde, daarvan bespeur ik bij hen niets. Zij
negeren mij volledig ondanks er maar een meter of dertig dijklichaam tussen ons
is. Prachtig dat verschillende werelden vredig naast elkaar kunnen leven,
hoewel ik blij ben dat deze ongedomesticeerde grazers ontzag hebben voor het
prikkeldraad dat hun wereld van de mijne scheidt. Ik ook trouwens! Vorige week
vrijdag werd ik hier, ik ren inmiddels kort bij de Loenensche Wel, met veel kleiner grut geconfronteerd. Zij laten
zich nu niet zien, zoals ook hun predators afwezig zijn.
Afgelopen
vrijdag was de temperatuur al vroeg boven twintig graden gestegen, en vloog een
aantal van hen enthousiast met mij mee, nu is het veel te koud, kleven zij
waarschijnlijk nog aan de rietstengel waarop zij de nacht hebben doorgebracht.
Ja, die waterjuffers! Waaghalzen zijn het: zij zwenkten kort boven het asfalt
langs mij op, joegen zich op hun tere vliesvleugels rakelings voor mijn
hollende benen langs (ik vreesde hen te vertrappen), verdwenen boven de rommelige
begroeiing links en schoten even later weer met hoge snelheid aan mij vooruit.
De microhelikopters gaven dit spel niet op. Kilometers hield een van hen mij
gezelschap – waarschijnlijk was zij met verwanten want ik kon haar chaotische
vlucht niet voortdurend volgen –,weer helemaal terug tot de Kloosterstraat. Het
was dank zij het zonlicht, dat blikkerend op het dunne lijf en de vleugels reflecteerde,
dat ik het kon zien: hoger, lager, links, rechts, wat verder voor mij uit om
dan weer achter te blijven. Tegelijkertijd joegen zwaluwen, als
minikruisraketten op geleide doelen, om mij heen, zij het op veel groter afstand,
rakelings over grassen en planten in de uiterwaard. Nu zij ontbreken realiseer
ik mij dat de waterjuffers mijn gezelschap wellicht zochten om niet in
vraatzuchtige snavels te belanden.
Onze
verstekeling is familie van de nachtschade. Zij is minder spectaculair,
wellicht, dan de gladde slang waarover de
Gelderlander ons deze morgen berichtte, maar net zo ongevaarlijk. Zij
nestelde zich comfortabel in de bescherming van onze streptocarpella op de
terrastafel. Haar fel roodoranje kleur tussen het bescheiden blauw en groen van
Strepto, schreeuwt als het ware: “ik ben Petunia!”
Geen opmerkingen:
Een reactie posten