Wat is het
heerlijk fris! Ik kies, nu bewust, voor de Kloosterstraat, als afgelopen
vrijdag. Op de rotonde kijk ik even over mijn linkerschouder zodat onmiddellijk
een fietsende dame in mijn ooghoek opduikt. Dat deed ik bijna te laat! Bijna is
goed, hoewel de vrouw in kwestie misschien wel geschrokken is. Dat hoor ik dan
wel vandaag of morgen: na enkele meters hoor ik: “Dag Siem!”, en dat kan maar een
persoon zijn: Jacqueline! Nog in Wadway werd ik via Siempie Siem. Later kwam ik
daartegen in opstand en eiste mijn oorspronkelijke naam terug – misschien wel
doordat mijn oudste zus niet langer luisterde naar Sientje, zij werd Ina. Maar
dit terzijde.
Jacqueline
mag doen wat zij wil. Ik groet haar haastig – het overige verkeer verdient mijn
aandacht evengoed – en wens haar in stilte een prettige werkdag.
De opgang
naar de Waalbandijk oogt kaal. De bermen zijn gemaaid waardoor de wilde
cichorei treurig ligt te verhooien: hun leven is onverwacht ingekort. Een
beetje van hun gemoed lekt in mij terwijl ik automatisch richting Tacitusbrug
ren en iets dat opvalt in mijn rechter ooghoek meen te zien. Nu is er wel
degelijk iets bijzonders: richting Weurt is een ware kaalslag in de uiterwaard
gepleegd. Honderden bomen liggen gekapt. Meest langgerekt gestapeld. Tegenover
de plaats van het voormalige boerderijtje van de familie Willems wandelt een
man met zijn hond. Af en toe staat hij stil om uit te kijken over de kapplaats.
Nog enkele tientallen meters van hem verwijderd schiet een konijn laf onder een
overgebleven strook ruige begroeiing om zich daar, vermoedelijk, plat tegen de
grond te drukken.
De man
veronderstelt, evenals ik dat doe, dat het project ‘Ruimte voor de rivier’ nu echt gestart is. Hij, noch zijn kalme
hond, kan mij echter vertellen hoe de nevengeul zal lopen – hoewel het dier,
als in antwoord op mijn vraag, een keer kort en diep blaft. Ik zie evenwel dat de
benner sennen dat doet in reactie op de wederkomst van de knager, die vervolgens
onaangedaan op zijn gat gaat zitten, zijn oren opsteekt en ons verwonderd aan
gaat staren; het is moediger dan ik meende, dat konijn bedoel ik.
We nemen
afscheid en ik ren verder langs een beduidend doorzichtiger uiterwaard dan
enkele weken geleden. Duizenden stammen wacht vervoer (naar de verbrandingsoven
van de elektriciteitscentrale?) en takken zijn op grote hopen gebulldozerd. Vanuit
verschillende richtingen hoor ik motoren van kettingzagen. Op sommige plekken
zijn hele bosschages gekortwiekt als overmaatse ligusterheiningen. Het lijkt
alsof daar een bulldozer of graafmachine werd ingezet, voorzien van een reuzenkettingzaag.
Dan valt mij op dat het over het algemeen oudere bomen zijn die ongemoeid werden
gelaten. Wellicht om toch een aantrekkelijk landschap over te houden, maar is
dat wel verstandig? Immers, gisteren leerden we, via Nu.nl, dat juist oudere bomen, vanwege vertragende groeisnelheid, minder CO2 opnemen.
Ik ren
inmiddels bij de T-kruising met de Distelakkerstraat en besluit impulsief
linksaf te gaan. Deze weg voert naar de oude steenfabriek Bunswaard. De
bestrating wordt gaandeweg slechter en ik kan het fabrieksterrein helaas niet
bereiken: ‘Streng Verboden Toegang’.
Vlak na dat
bord – ben ik nu in overtreding? – ga ik opnieuw linksaf. Dit bemodderde weggetje
voert dieper het ruige terrein in. Hier is niet gekapt. Het hellende pad
verandert in een natuurlijke tunnel. Links en rechts groeit reuzenbalsemien,
vooral op plaatsen waar zonlicht door kan dringen. Ik ploeter door. En juist nu,
nu de balsemienen hoog boven mij uit naar de hemel reiken, begint het griezelig
te worden; voel ik mij als het ondernemende jongetje uit ‘Erik of het klein insectenboek’ (Godfried Bomans): “Ik wil hier uit,” zei Erik, “ik wil naar
boven, hoog in de lucht. Morgen vertrek ik, op den rug van een vlinder.”
Ik wacht
morgen niet af, noch een vlinder die mij dragen wil, en ren via het wrakke pad naar
de dijk, weg uit deze bloemige omlijsting! Naar huis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten