vrijdag 9 augustus 2013

Eiwit

Terwijl ik opnieuw mijn best doe om de steile opgang, via Zur Höll, naar de Dreisesselstrasse te nemen, fladderen twee vlinders, zo te zien kleine vosjes, een aantal meters met mij mee. Het verbaast mij dat zij actief zijn nu de temperatuur niet hoog is (bijna twintig graden schat ik) en de zon door de laag hangende wolken wordt belemmerd. Maar vooral bewonder ik de kracht die deze fragiele insecten weten op te brengen; met behulp van hun papierdunne vleugels stuwen zij zich schijnbaar moeiteloos omhoog, weer omlaag en vooruit. Zij spotten als het ware met de zwaartekracht, en vooral ook met mijn lompe benen en moeizame manier van voortbewegen.
Ik peins over het voordeel van vlindervleugels boven benen en bedenk pas na een aantal kilometers, de vlinders vergezellen mij al lang niet meer, dat ik deze twee, Vossen (vermoedelijk), nota bene tegenkwam op een deel van de wandelroute die door de plaatselijke VVV Schmetterling is genoemd!
In een oplopende weide langs de Mühlweg jaagt een ooievaar. De statige vogel laat zich daarbij niet storen door een ronkende tractor met aanhanger, waarmee een boer onderlangs de bosrand rijdt, op slechts een tiental meters boven de jager. De uiver houdt daarbij een deftige gang aan – dat is hij of zij aan de familiestand verplicht – door zich in slow-motion, been voor been, over het geschoren gras te verplaatsen, waarbij de bos lange zwarte startveren op en neer deint alsof deze door middel van een bladveer met zijn of haar heupen verbonden is. Na iedere lange pas veert de staart op, wordt de spitse snavel in het gras gestoken en hals en kop achterover geworpen om de prooi, veronderstel ik, in het keelgat te dirigeren.
Tijdens de eerste dagen van onze vakantie ontdekten we het nest van de familie Ooievaar bovenop de hoge rechthoekige schoorsteen van het raadhuis. De eerlijkheid gebiedt dat we deze eiberfamilie pas ontdekten doordat een man zijn vrouw en kind op deze schoorsteen wees (vanuit India studeerde hij aan de Technische Universität München waar hij zijn Duitse vrouw leerde kennen.) Dat ooievaarsnest – samen bekeken wij een poosje de activiteiten van deze bijzondere vogels – is overigens erg slordig gebouwd. Het is enorm groot. Takken en halmen hangen aan alle kanten ruig naar beneden. Ondanks deze ruim bemeten, nonchalant opgetrokken woning, lukt het de bewoners om hun mest rijkelijk over de rand te spuiten waardoor een flink deel van het bordeauxrode dak, van het ambitieuze ambtenarenverblijf, rafelig krijtwit kleurt.
Maar dit alles terzijde. Waar het mij om gaat is dat ik mij afvraag of deze ooievaar, in de weide langs de Mühlweg, zich, naast kikkers en torren, ook tegoed doet aan de vele engerlingen die graslanden in de verre omtrek teisteren (veel boeren freesden reeds delen van hun weilanden overhoop om de engerlingen een voortijdige dood te bezorgen.) Van hen, de boeren bedoel ik, begreep ik dat er veel meer keverlarven zijn dan vogels (waaronder eksters, kraaien en zelfs buizerds) op kunnen vreten.
Woensdag wandelden we in Schwarzenberg – door het bos richting Rehberg (940 m). Een oudere man zat op zijn knieën in zijn glooiende gazon (zijn vrouw stiefelde intussen naar de overkant van de weg om verse eieren uit het kippenhok te rapen.) Ik vermoedde reeds dat hij naar engerlingen zocht en, nieuwsgierig als ik ben, betrad ongevraagd zijn gazon. Inderdaad, een laag moddervette larven bedekte reeds de bodem van zijn emmertje: “Eiweiss für die Hühner,” bevestigde hij.
Opvallend, vond ik, dat die bejaarde Schwarzenberger de jonge larfjes ongemoeid liet. Nu ik naar deze jagende langbeen kijk weet ik: hij kweekt eiwit voor nieuwe generaties kippen!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten