Terwijl ik
opnieuw mijn best doe om de steile opgang, via Zur Höll, naar de
Dreisesselstrasse te nemen, fladderen twee vlinders, zo te zien kleine vosjes, een
aantal meters met mij mee. Het verbaast mij dat zij actief zijn nu de
temperatuur niet hoog is (bijna twintig graden schat ik) en de zon door de laag
hangende wolken wordt belemmerd. Maar vooral bewonder ik de kracht die deze
fragiele insecten weten op te brengen; met behulp van hun papierdunne vleugels
stuwen zij zich schijnbaar moeiteloos omhoog, weer omlaag en vooruit. Zij
spotten als het ware met de zwaartekracht, en vooral ook met mijn lompe benen en
moeizame manier van voortbewegen.
Ik peins
over het voordeel van vlindervleugels boven benen en bedenk pas na een aantal
kilometers, de vlinders vergezellen mij al lang niet meer, dat ik deze twee, Vossen
(vermoedelijk), nota bene tegenkwam op een deel van de wandelroute die door de
plaatselijke VVV Schmetterling is
genoemd!
In een
oplopende weide langs de Mühlweg jaagt een ooievaar. De statige vogel laat zich
daarbij niet storen door een ronkende tractor met aanhanger, waarmee een boer onderlangs
de bosrand rijdt, op slechts een tiental meters boven de jager. De uiver houdt daarbij
een deftige gang aan – dat is hij of zij aan de familiestand verplicht – door
zich in slow-motion, been voor been, over het geschoren gras te verplaatsen, waarbij
de bos lange zwarte startveren op en neer deint alsof deze door middel van een
bladveer met zijn of haar heupen verbonden is. Na iedere lange pas veert de staart op, wordt de spitse
snavel in het gras gestoken en hals en kop achterover geworpen om de prooi, veronderstel
ik, in het keelgat te dirigeren.
Tijdens de
eerste dagen van onze vakantie ontdekten we het nest van de familie Ooievaar
bovenop de hoge rechthoekige schoorsteen van het raadhuis. De eerlijkheid
gebiedt dat we deze eiberfamilie pas ontdekten doordat een man zijn vrouw en
kind op deze schoorsteen wees (vanuit India studeerde hij aan de Technische
Universität München waar hij zijn Duitse vrouw leerde kennen.) Dat ooievaarsnest
– samen bekeken wij een poosje de activiteiten van deze bijzondere vogels – is
overigens erg slordig gebouwd. Het is enorm groot. Takken en halmen hangen aan
alle kanten ruig naar beneden. Ondanks deze ruim bemeten, nonchalant
opgetrokken woning, lukt het de bewoners om hun mest rijkelijk over de rand te
spuiten waardoor een flink deel van het bordeauxrode dak, van het ambitieuze
ambtenarenverblijf, rafelig krijtwit kleurt.
Maar dit
alles terzijde. Waar het mij om gaat is dat ik mij afvraag of deze ooievaar, in
de weide langs de Mühlweg, zich, naast kikkers en torren, ook tegoed doet aan
de vele engerlingen die graslanden in de verre omtrek teisteren (veel boeren
freesden reeds delen van hun weilanden overhoop om de engerlingen een
voortijdige dood te bezorgen.) Van hen, de boeren bedoel ik, begreep ik dat er
veel meer keverlarven zijn dan vogels (waaronder eksters, kraaien en zelfs buizerds) op
kunnen vreten.
Woensdag wandelden
we in Schwarzenberg – door het bos richting Rehberg (940 m). Een oudere man zat
op zijn knieën in zijn glooiende gazon (zijn vrouw stiefelde intussen naar de
overkant van de weg om verse eieren uit het kippenhok te rapen.) Ik vermoedde
reeds dat hij naar engerlingen zocht en, nieuwsgierig als ik ben, betrad
ongevraagd zijn gazon. Inderdaad, een laag moddervette larven bedekte reeds de
bodem van zijn emmertje: “Eiweiss für die Hühner,” bevestigde hij.
Opvallend,
vond ik, dat die bejaarde Schwarzenberger de jonge larfjes ongemoeid liet. Nu
ik naar deze jagende langbeen kijk weet ik: hij kweekt eiwit voor nieuwe generaties
kippen!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten