vrijdag 29 augustus 2014

Aangeschoten

Op de staart van De Rivierwachter zit een vogel. Ik verbaas mij over mijzelf dat ik daarvan opkijk, al was het maar gedurende een seconde. En er is een zekere verontwaardiging; een wachter moet niet lastig worden gevallen, moet niet worden belemmerd bij het uitvoeren van zijn taak.
         Natuurlijk, vogels kiezen een hoge standplaats. Het was te verwachten dat zij voor dit object geen uitzondering maken. Maar het getuigt wel van respectloosheid voor Nur Tarim en zijn kunstwerk. Dat ik deze mening ben toegedaan, daarvan trekt de Vlaamse gaai zich niets aan. Wat zou hij ook? Zijn kraalogen reflecteren fel in de zon terwijl hij mijn komst hooghartig gadeslaat, rustig zittend op deze strategische plaats. Zijn borst en buik glanzen roze. De witte bef en de zwarte strepen naast zijn snavel geven hem een deftig maar bars uiterlijk, alsof hij zeggen wil: Jij kunt mij niks maken!
         Pas op het moment dat ik onder de wachter doorren kiest de Vlaamse gaai het luchtruim.
         In het zicht van het dijkmagazijn Ewijk, vergeet ik de vogel en keer terug naar een herinnering die mij gedurende de afgelopen week blijft plagen, zoals een loslatende blaar je kan belemmeren bij het aantrekken van je sok. De vogel vergat mij echter niet…
         Plotseling zit de Vlaamse gaai in mijn hoofd, overstemt mijn lastige herinnering door mij voor te houden dat ik die rivierwachter een te belangrijke rol toedicht. Ik weet het, zo verdedig ik mijzelf, het is voor mij een symbool, zolang de wachter over de rivier uitkijkt is alles in orde. Als ik aan het joggen ben, zoals nu, kijk ik naar hem op en zie ik de zon op zijn hals glanzen, voel ik mij tevreden. Meer is het niet.
         Gaai, zoals ik hem intussen noem, lijkt het te begrijpen. Hij is even stil. En net als ik denk dat dit het was, keert hij weer terug: Ik houd jou al heel lang in de gaten. Verrast ga ik na vanaf welk punt ik hem zag zitten, waarop hij weer: O, niet alleen vandaag, al een hele poos. Herinner jij je nog dat ik een eikel op jouw terras verstopte?
         Die herinnering is nog vers. Een paar jaar geleden (zie ‘Kuilen’) scharrelde een Vlaamse gaai bij de grote Franse bloempot rond, in zijn bek een veel te grote eikel. Dus dat was jij, Gaai? Hij geeft toe dat hij toen nog jong was, nog weinig ervaring had in het vinden van effectieve bewaarplaatsjes. Ik zag jou heus wel achter het glas. Daarna zag ik je regelmatig rennen, van nergens naar nergens.
         Hoe komt het dat jij dit allemaal weet? In plaats van te antwoorden stelt Gaai een wedervraag: Wat denk je?
         Natuurlijk, ik snap het al.
         Gaai klept voort: Wij gaaien hebben een slechte naam. Gelukkig kan ik, van de Vlaamse tak zijnde, zo’n beetje mijn gang gaan. Maar neem nou mijn neven, de kraaien, zo zwart als zij zijn hebben zij altijd moeilijkheden. Terwijl hij mij dit voorhoudt verschijnt Thé op mijn netvlies. Hij bindt een dodelijk aangeschoten kraai aan een lange stok om als vogelverschrikker dienst te doen.
         Precies!, zo meldt Gaai zich weer.
         Terwijl ik verder ren vertelt Gaai mij over een wonderlijk bezoek. Dit wordt van moeder op kind verteld, zo beweert hij: Tachtig jaar of meer geleden bezocht een blauwe gaai, een verre Amerikaanse neef, zijn overgrootmoeder. Die wist het, mensen zijn zo dom. Zij vinden dat de mockingbird (spotlijster) zo prachtig zingt, maar feitelijk lacht hij hen uit, de ganse dag. Toch wordt hem geen strobreed in de weg gelegd. Zijn familie daarentegen, de blauwe gaaien, worden almaar bejaagd “...terwijl zij de mensen juist van de restanten van hun oogsten af helpen!
         Opnieuw verrast Gaai mij. Houdt hij zich van de domme?
        

         

Geen opmerkingen:

Een reactie posten