Grijs,
daarmee is voor een groot deel verteld hoe de omstandigheden zijn tijdens mijn
nieuwe rondje hardlopen (al vroeg wordt bekend dat deze augustus de op een na
koudste is van de afgelopen dertig jaar. Om te joggen is de temperatuur overigens
perfect). Terwijl ik de plaats passeer waar het ‘nieuwe Roelofshuis’ wordt
gebouwd – ook daar is men aan een nieuwe werkdag begonnen – ben ik nog in
afwachting van hetgeen vandaag op mijn pad komt.
Boven de dijk ontvouwt zich het bekende
rivierlandschap zich onder de grijze hemel. Stil en vredig. De Waal licht zilvergrijs
op, een helle onregelmatige strook tegen de grijze lucht. Enkele diepliggende
schepen worstelen moeizaam tegen de stroom op, anderen laten zich
stroomafwaarts voeren. Een groter contrast met de beelden die de media ons dag
in dag uit voorhouden is nauwelijks denkbaar. De lucht ziet er uit alsof het
ieder moment kan gaan regenen: ik ben blij met mijn regenjasje.
De schapenwei tegenover het fruitbedrijf
van de familie Engelen is veranderd in een koeienwei. Donkerroodbruine moeders liggen
met hun kinderen verspreid in het gras, gezapig herkauwend op hun eerste
grasmaal van deze dag. Ik zie wel veel witte vlekken en vlekjes, bij zowel de
volwassen als de jonge dieren, wat kan duiden op het oudere brandrode runderenras,
maar het kunnen net zo goed rode geuzen zijn. Mijn aandacht wordt van hen
weggetrokken…
Een loper komt mij tegemoet. Nog te ver
om details te zien, maar dat verandert met iedere pas. Hij of zij lijkt schaarser
gekleed dan ik. Een vrouw? Ja, een meisje, een nog jonge vrouw. Mouwloos hemd
(mijn regenjasje voelt plotseling overdreven), wapperende helblonde haren.
Stoer en fier als de Franse Marianne. Wij groeten elkaar. In het voorbijgaan
roept zij mij iets toe dat klinkt als “Mooi zeg!”
Ik vat het op als een invitatie, een uitnodiging
om het met haar eens te zijn. Ik zie de paarden en koeien, de ruige begroeiing,
doorschoten met verdroogde en verregende bloemen, de rivier, het bijna egaal
grijze wolkendek en in de verte de pylonen van de Tacitusbrug: jazeker, het is mooi!
Het is nog steeds droog, nu ik de brug ben
gepasseerd. Ik herken de wandelaars die mij tegemoet komen en zij mij. Ik ren
nog driekwart kilometer door en keer bij hectometerpaaltje 114 terug. Opnieuw
onder de brug door. Dan kijk ik de mannen op hun rug. Beiden dragen een
regenjack, paraplu’s hangen als jachtgeweren schuin over hun rug. Van achteren lijken
zij op elkaar hoewel André, want hij is het, langer is. In april maakte ik
kennis met André en Tess, zijn Duitse herder. Sindsdien zag ik hen regelmatig.
Tot een paar weken voor de 4Daagse. Daarna zag ik hem, in plaats van met Tess, met
deze kameraad.
Met Tess is alles goed. “Nu mijn broer
ook met pensioen is, loop ik veel met hem.”
“Dus dit is je broer? Dat had ik niet
gedacht!”
“Niet? Nou ja, hij is wel knapper dan
ik. Vind je ook niet?
“Dat is wel een uitdaging!”
Zij kijken afwachtend. Maar tegen twee
kerels kan ik niet op, dus zeg ik hen vrolijk gedag. Terwijl ik verder ren voel
ik iets van jaloezie. Wandelen met je broer!
Weer thuis vertel ik Riky over het
stoere meisje. “Ik weet niet wat zij bedoelde,” zeg ik haar. “Misschien had zij
het over de omgeving, maar misschien bedoelde zij mij? Dat had je niet gedacht
hé? Ik had sjans!”
“Echt niet,” reageert Riky stellig. “Zeker
zo’n ouwe … als jij! Há, verbeeld je maar niets hoor.”
We stoeien even. Kussen lukt niet,
daarvoor lachen wij beiden te uitbundig en zitten onze tanden in de weg.
Op weg naar de douche roep ik quasi
verwonderd: “Hela, ik had sjans!”
Eerst maar even afkoelen Simon!
erg leuk verhaal.
BeantwoordenVerwijderen