Dat twee
monumentale peppelbomen zijn geveld, dat had ik je nog niet verteld. In een
daarvan vond een paartje kolganzen af en toe een Koninklijke zit- en
uitkijkplaats. Van daaruit gaven zij commentaar. Op alles en iedereen.
Persoonlijk ontkwam ik daar ook niet aan (zie ‘Tegenprestatie’).
Aan de stompen, waaraan ik nu voorbij ren, zie je dat het een poos geleden
gebeurde (tweede week juli.) Deze bomen waren niet ziek. Waarom werden ze
gekapt?
Die vraag spookt door mijn hoofd terwijl
ik de Waalbandijk nader. Misschien waren de bewoners van het huis dat zich achter
deze giganten verschool, ze zat. De zon werd te veel door hen geweerd, of de
wind ruiste te luidruchtig in hun bladerkruinen. Weinig bevredigende argumenten,
vind ik, zodat ik mijn eigen verklaring verzin (ik heb nu toch even niets
anders te doen.) In mijn verhaal zijn de twee omgehakt vanwege het welzijn van
Johan.
Johan woont een eindje verderop.
De eerste keer dat er iets vreemds gebeurt
was in mei vorig jaar. Hij was zes en juist onder de twee peppels van zijn
felrode fietsje gestapt om dat te keren. Een beetje onhandig nog, omdat hij aan
fietsen zonder zijwieltjes moest wennen. Weer thuis vertelt hij niets. Wat
zou hij moeten zeggen? Dat hij iets beklemmends voelde en het leek alsof hij stil
moest blijven staan, en hij de enorme boomstammen zag bewegen? Ze gaan lopen,
had hij gedacht. Toen hij eindelijk zelf weer in beweging kwam en de bomen niet
langer boven hem uit torenden, viel dat nare gevoel van hem af en is hij
keihard naar huis gefietst, terwijl hij zijn hart in zijn keel voelde kloppen. Hij
vertelde er niets over. Gertie, zijn oudere zusje, zou hem er immers vierkant om
uitlachen!
Sindsdien droomt hij regelmatig over wandelende
bomen. Niet leuk.
Vorig jaar, in het begin van de
zomervakantie, gebeurde het nog een keer.
Na die eerste keer was hij steeds zo
snel mogelijk langs de twee bomen gefietst of gerend. Niets om bang voor te
zijn, zo had hij zichzelf steeds voorgehouden. Het gebeurde niet echt. Het zijn
gewoon twee stomme bomen.
Ditmaal heeft Johan zich voorgenomen stil
te blijven staan.
Dappere Johan! Op een korte afstand
kijkt hij naar de twee. Niets bijzonders, het blijven bomen, hoewel zijn hart
heftiger klopt vanwege zijn besluit. Nu, nu moet je het doen. Doe het, dan is
het voorbij…
Weer is er die beklemming, sterker dan
de eerste keer. De kleine jongen dwingt zichzelf rustig te blijven, er
weerstand aan te bieden. Hij ademt diep en bevend in. Vol schrik ziet hij de kruinen
veranderen in een gigantische groene rok die klokkend golft in de wind. Uit de
rechte stammen groeien lange, dunne twijgen als haren op de benen van een oude
vrouw. Is het de wind die hij hoort fluisteren? Of…? “Dag Johan, dag kerel. Kom
je met ons spelen?” Johan verstart, het bloed bonst in zijn oren, zweet bedekt
zijn kruin. Zonder dat hij er iets van merkt biggelen tranen over zijn wangen.
Hij klemt zijn kiezen stevig op elkaar en wringt zijn fiets overeind. Het lijkt
alsof zijn schoenen aan het asfalt kleven. Luider klinkt het nu: “Kom je met
ons spelen?”
Onbewust schreeuwt Johan fel”: “Neeeeee…!”
Eindelijk weer thuis vraagt hij mamma
een schone broek. Hij vertelt haar niet de werkelijke oorzaak van zijn ongelukje.
Zij zou hem niet geloven, denkt hij. Nu alles weer normaal is kan hij het zelf nauwelijks
geloven en schaamt zich voor zijn kinderachtige gedrag.
Zijn dromen veranderen in nachtmerries.
Hij durft niet te slapen. Ook op school gaat het niet goed.
Gertie is getuige van een van zijn
ergste dromen. Hij is opgelucht als blijkt dat zij hem niet uitlacht.
De bomen worden gekapt.
Waren de angsten van Johan reƫel? We weten het niet en kunnen het niet onderzoeken. Want die peppels zijn er niet meer. Helaas!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten