Niet eerder reageerde ik
op een artikel in de National Geographic,
waarvan ik sinds 2000 abonnee ben. Dat zegt niets van, de kwaliteit van het maandblad, wel van mij: ik ben wat reageren
betreft een beetje lui. Of misschien wel erg lui.
Dit keer zette ik mijn behoefte wel in
daden om. Het ging om een interview met de Leidse moleculair geneticus Paul
Hooykaas, die ontdekte dat planten er relatief eenvoudig toe kunnen worden
aangezet om in nieuwe, gewenste eigenschappen te voorzien (lees het hier).
De vraagstelling luidt: ‘is genetische modificatie de sleutel tot een stabiele,
veilige voedselvoorziening voor een groeiende wereldbevolking?’ En het
antwoord: ‘Het modificeren van gewassen is dé oplossing voor het
voedselprobleem.’
Nu ik hier op de Hommelstraat langs de
zomertarwe van Thé ren, denk ik aan het interview in de NG en aan mijn reactie daarop. Waarschijnlijk omdat de tarwe van
Thé onregelmatig opgroeit, wat kan duiden op een probleem met de teelaarde, waar
dit tarweras positief op reageert. Nu ik mij mijn reactie weer voor de geest
haal realiseer ik mij dat ik een vergissing maakte. Het waren geen
witlofplanten die Jaap, mijn buurman in het Wadway van mijn jeugd, in een
giftige oplossing dompelde alvorens die uit te planten, maar koolplanten. Ik
neem je even mee terug:
Vroeg in de zomer van 1956 of 1957 hielp
ik Jaap met het planten van kool. Het meest opvallende dat hij vanuit de schuur
mee naar de tuin nam was een bruine fles met daarop een etiket waarop onder
meer twee gekruiste beenderen stonden. Gif wist ik. Hij inspecteerde lang de
kleine lettertjes alvorens in een maatbeker een bepaalde hoeveelheid van het
goedje te gieten. Dat mengde hij door het water dat ik even daarvoor uit de
sloot had geput.
Ik krijg een zinken, komma-vormige bak voor
mijn buik gehangen, die gewoonlijk wordt gebruikt om zaaigoed of korrelmest
over de akker te verspreiden en waarvan Jaap de leren draagriem een flink stuk moet
inkorten. Jaap vult de bak met koolplanten die hij eerst met de worteltjes in
de oplossing drenkt. Het planten kan beginnen.
Jaap duwt zijn plantschopje in de aarde
en steekt zijn linkerhand naar achteren waarin ik een koolplant leg. Vervolgens
stopt hij de plant in de opening achter het plantschopje, trekt het schopje
terug, duwt met zijn voet de opening met daarin een plant, weer dicht en steekt
zijn schopje ongeveer twintig centimeter verder opnieuw in de grond. Strekt
zijn hand naar achteren, ik leg er kletsend een natte plant in, enzovoort.
Het gaat steeds beter en sneller. Nog
maar af en toe klinkt een met zijn diepe bariton gemompelde aanmoediging of een
lichte vermaning: “Ik moet ze wel goed voelen hoor,” wat betekent, je moet de
planten stevig in mijn hand slaan, of “een tegelijk, jôon!”
Onze cadans gaat meer en meer op dat
van een heuse pootmachine lijken: steek-klets-poot-stap, steek-klets-poot-stap,
steek-klets-poot-stap, …
Toen de koolplanten aantrokken en zich hadden
opgericht, keken Jaap en ik trots over de nieuwe aanplant uit. Die tevredenheid
bleef tot een week daarna.
Sommige koolplanten hangen slap. Jaap
graaft er een uit. Het worteleind blijkt voor een deel afgevreten. Met zijn
dikke vingers verspreid hij voorzichtig de tuinaarde en vindt de boosdoener, een
dik rupsachtig wormpje. Deze ‘poer’, de larve van een insect, had volgens Jaap vanwege
het gebruikte bestrijdingsmiddel, geen kans moeten hebben. Jaap tobt tijdens de
thee: “Heb ik wel de juiste verhouding toegepast?”
Ik heb een hekel aan bestrijdingsmiddelen
(ben blij dat Roundup in de ban wordt gedaan.)
Sleutelen aan de genen van voedingsgewassen
klinkt eng en fouten, zoals die van Jaap, kunnen worden gemaakt. Maar kennis is de
sleutel. Onze wetenschappers moeten alle ruimte krijgen om die op te doen en door te geven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten