Met de
nagalm van een paar heftige onweersklappen nog in mijn hoofd begin ik aan dit
rondje hardlopen. Alsof een aantal motorclubs, uitgerust met fosforzwaailichten,
in vereniging over de snelwegen A73 en A50, oprukten om het centrum van ons
dorp te gaan bezetten, zo kondigde het onweer zich vroeg in de nacht aan. Bij talloze flitslichten en dreigend gerommel, voegde zich regen die op het platte
kunststofdak roffelde waaronder wij van onze slaap wilden genieten. Een paar
klappen klonken als slagen op een grote trom waarin ik opgesloten zit. Dan wil
je wel even je bed uit om rond te zien: staat alles er nog?
Tot nu toe, ik heb de Waalbandijk bijna
bereikt, heb ik niets verontrustends waargenomen dan een paar forse takken die niet
langer onderdeel uitmaken van een peppelboom aan de Tempelstraat. Wel hoor ik
een koe loeien alsof het in nood is. Het dier houdt vol onderwijl ik verder
ren. Af en toe is het even stil en steeds als het loeien wordt hervat klinkt het
dichterbij.
Uit de damp doemen koeien op. Rode
Geuzen. Twee, fors uit de kluiten gewassen stieren, staan met hun koppen tegen
elkaar aan te drukken. Hun horens grijpen in elkaar. Een van de twee poogt zich
iets terug te trekken opdat ruimte ontstaat voor een flinke optater. Zijn
opponent echter, geeft hem die kans niet door hem in zijn beweging te volgen.
De dieren volharden in stilte hun gevecht. Traag draaien ze om elkaar heen
waarbij vier achterpoten door de ruwe begroeiing ploegen. Van hun strijd ben ik
momenteel de enige getuige, voor de duur van de paar minuten die het mij kost
om deze arena te passeren. Ondertussen gaat het loeien verderop met korte
tussenpozen door. Dat mistroostige geluid past helemaal bij de loodgrijze deken
van klamme zomermist die over ons ligt.
Ik loop in op een soortgenoot die langzaam
en log, zonder om te kijken van de kemphanen wegloopt. Eveneens een forse
stier. Hij laat zijn schouders afhangen. Aan zijn hele gestalte is af te lezen
dat hij niet lang daarvoor verslagen is. Dan zie ik een vierde mannetjesputter. De
lawaaimaker. Hij strekt zijn hals omlaag en laat een laag geloei klinken. Hij
loopt, sneller dan het hem achteropkomende dier, in de richting van wat de rest
van de kudde lijkt te zijn. Op het moment dat ik vlak achter de vierde ren – ik
uiteraard op de dijk, hij langs de afrastering van de uiterwaard – loeit het
beest extra luid, gefrustreerd vind ik, waarbij zijn stem overslaat. Hij
versnelt zijn pas zodat wij gelijke tred houden.
De kudde heeft zich verdeeld over een stuk
grond dat afwisselend is begroeid met ruige grassen en struiken. Veel koeien
hebben een kalf bij zich. Alle volwassen dieren tonen zich alert. Er is er geen
die graast of herkauwt.
De stier voor mij loeit nog eens
overslaand en stormt met zijn kop laag bij de grond af op wat misschien de leidende
koe is. Zij heeft twee kalveren bij zich. Wij, de waakzame koeien en ik, zien
hem vlak voor haar zijn pas inhouden. Hij loeit een laatste keer, luid en
mismoedig.
Pas op dit moment begrijp ik wat hier
gebeurt: vier stieren knokken om het leiderschap. Deze hier, de eerste die verslagen
is, eist zijn troostprijs, eist haar zonder daarvoor te vechten. Maar die komt
hem niet zomaar toe. Het is als met het Wereldkampioenschap Voetbal. Vier teams
mogen strijden om de eer. Twee zijn uitgeschakeld, likken hun wonden maar
lijken onwillig te strijden voor wat een troostprijs wordt genoemd.
Dit podium kent echter drie ereplaatsen.
Twee worden reeds bezet.
Ik hoop dat zaterdagavond, afgezien van
falende scheidsrechters, presidenten en andere toevalligheden, het beste team dit derde, eervolle platform zal betreden.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten