Regen.
En het is duidelijk dat daarin de komende uren geen verandering komt. Begrenst
door de klep van mijn pet is mijn wereld klein genoeg om mij als een
huisjesslak in mijzelf terug te trekken, onderwijl mijn benen als vanzelfsprekend
het hardlopen voor hun rekening nemen.
‘Schrijven is je verplaatsen in een
ander, of naar een andere plek’, schrijft Frank Houtappels boven de weergave
van zijn interview met Thomas Verbogt. En dat is precies waar ik nu mee bezig
ben. Vanuit de badkamerspiegel kijkt ik mijzelf aan, wazig als een sterk bewogen
foto en voor een deel verborgen achter een laagje scheerschuim. Toch, onmiskenbaar,
ik ben het zelf. Op het eerste gezicht is er sinds gistermorgen en alle morgens
daarvoor, niets veranderd aan dat beeld, hoewel ik mij er meestal niet van
bewust ben dat wij elkaar aanzien, mijn spiegelbeeld en ik.
Vanmorgen was ik nog maar net wakker
uit een verwarrende droom. Eigenlijk droomde ik nog voort toen ik op blote
voeten voor de wastafel stond en de stoppeltjes van mijn baard van één dag onder
een schuimlaagje verborg. In die droom was ik voortdurend op zoek geweest naar
een glassnijder die ik aan het begin van de droom gebruikte om een
halfcirkelvormig ruitje te snijden. Dat deed ik aan de hand van een papieren
mal van het koeraampje waarin dat glas moest passen. Bij het afbreken van
overtollig glas sprong een barst te ver door. Daarom moest ik een nieuw stuk
glas halen. Op dat moment, in mijn droom, begon
het Grote Zoeken.
Nu vraag je wat zoeken met
spiegelbeelden te maken heeft. Dat komt. Eerst moet ik je vertellen dat ik een
andere hardloper ga tegenkomen. Op de Waalbandijk ter hoogte van Het Roodslag. De regen nam de laatste
vijf minuten gestadig toe. Druppels langs de rand van de klep van mijn pet lichten
op als zijn het kerstguirlandes. Het water klapt als het ware uit de hemel. De
nattigheid heeft intussen mijn psychologische grens overschreden zodat het me
helemaal niets meer uitmaakt. (Die grens is als een geul die je tijdens een
wadlooptocht gaat doorwaden: het koude water reikt tot boven je knieën. Dat kun je
goed verdragen maar hoger moet het liever niet komen. Nog dieper moet je gaan.
Je gaat als vanzelf op je tenen lopen om hetgeen je man of vrouw maakt droog en warm te
houden. En als ook dat niet meer voldoende is maakt het niet meer uit, laat je
het water maar komen zoals het komt.)
Wij passeren elkaar, de andere hardloper
en ik. Wij groeten elkaar, maar niet zoals anders. Ik voel het en zie het aan
hem. Liefst zouden wij elkaar vrolijk toeroepen: “Ha, kanjer!” Maar we houden het bij een bescheiden “hallo”
en het daarbij passende armgebaar.
In mijn droom bleef ik zoeken. Ik
glipte door een halfgeopende staldeur en werd plotseling geconfronteerd met
mijzelf. Er was echter een belangrijk verschil: in de manshoge spiegel keek ik
niet mijzelf aan! Toen piepte de wekker.
Bij het interview van Frank –
opgenomen in de eerste editie van ‘De
Ruwe Gelderlander’, een magazine dat door de Gelderlander een onregelmatig aantal malen per jaar uitgegeven
zal worden – zijn twee foto’s geplaatst. Op het ene kijkt Thomas ons aan, door
zijn brilletje, model Gewoon Eigenwijs. Op het andere houdt hij zijn ogen
gesloten. Maar op de tweede foto is meer.
Er viel die dag, toen ik het interview
las, veel zonlicht binnen zodat duidelijk zichtbaar werd dat Thomas zich niet
goed heeft geschoren. Ik kan het natuurlijk helemaal mis hebben, toch geloof ik
dat je daaraan kunt zien dat Thomas zich, zoals ik, nat scheert en bovendien, weer
zoals ik, dat klusje altijd zonder bril klaart.
Het zien van dat overgeslagen plukje
stoppels in zijn hals stelde mij gerust wat mijn scheren betreft: er zijn meer
mannen die het niet zo nauw nemen.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten