Zij
vallen mij voor het eerst op: Zwarte Toortsen. Misschien bloeiden ze hier langs
de Waalbandijk al eerder, maar de keren dat ik de laatste weken langs ben
gerend zag ik ze niet. Terwijl ze toch wel stoer boven de hen omringende
grassen en wilde bloemen uitsteken. Nu lijkt het alsof ze er plotseling staan.
Deze mooie, botergeel gebloemde stelen brengen
mij terug naar een vakantiewandeling. Waarschijnlijk in de buurt van Bamberg.
Daar zagen we vele zwarte toortsen van meer dan een meter lang, die zo dicht
bevolkt waren met luizen, rode bosmieren en wilde bijen, dat het leek alsof de
bloemen voortdurend in beweging waren. En terwijl ik mij de zandtorentjes van
mierennesten aan de voet van deze enorme planten herinner, hoor ik een meisje
zeggen: “Maar jouw moeder is toch mamma?”
Zij is mij met haar schoolvriendin of
collega, ongemerkt voorbij gefietst. Wellicht op weg naar school of een bijbaantje
in een van de zelfbedieningswinkels die ons dorp rijk is. De rest van hun gesprek
ging volledig langs mij heen. Slechts de opmerking ‘maar jouw moeder is toch
mamma’ komt bij mij binnen. Ik neem aan omdat ik niet eerder iemand hoorde
beweren dat een moeder een mamma is. En ja, het is waar, zo waar als je in een
koekjestrommel koekjes kunt bewaren. Dus denk ik dat er meer achter steekt. Al
mijn veronderstellingen lopen echter op niets bruikbaars uit behalve de
gedachte dat het meisje misschien wilde zeggen dat de moeder van haar vriendin
of collega onlangs bevallen is, maar dat zij daarvan niet geheel zeker meer is.
Na een poosje rennen brengt ‘mamma’ mij
tenslotte naar afgelopen zondagmiddag. Wij wandelen – als voorbereiding op de
komende 4Daagse van Nijmegen – ergens tussen Mehr en Zyfflich over een rustige landweg
die slechts bedoeld is voor aanwonenden, fietsers en wandelaars. De weg is aan
een zijde begrenst door een haag van meidoornstruiken. De zon warmt het zwarte
asfalt merkbaar op. Mijn oog valt op het platgereden lichaampje van een jong
vogeltje. Dons, maar ook veren, en nog natte ingewanden. Er is zo weinig over
van het jong-dat-had-moeten-uitgroeien-tot-een-vrolijke-zangvogel (grasmus
misschien), dat het zelfs is veronachtzaamd door aaseters als kraaien en eksters. Spoedig
is het ook voor hen te laat en zal de onbarmhartige zon het lijkje indrogen.
Terwijl we daaraan voorbij liepen (we
spraken er niet over; Riky heeft het misschien niet eens gezien) gingen mijn
gedachten als vanzelf uit naar een paar uur daarvoor.
Het knusse nestje van de familie Grasmus zit veilig
weggeborgen in een wirwar van meidoorntakken. Vijf jonge Grasmusjes vullen het
nestkommetje geheel. Vandaag is een speciale dag. Mamma is tevreden over hun
vliegkunst. Nu overheerst één gevoel het drukke gezinnetje: Uitvliegen!
Vader Grasmus is vroeg op pad gegaan om
de omgeving nog eens extra te verkennen. Je weet immers maar nooit wat heer Sperwer
van plan is! Ondertussen heeft moeder hen nog eens voorgehouden: “Nooit aan
deze kant het nest verlaten hoor!”, en zij wijst met haar vlerk. Daarna heeft
zij haar kindertjes nog geholpen met het oppoetsen van hun prachtige nieuwe verenpakjes
zodat zij er helemaal-op-z’n-zondags uitzien.
Ons Grasmusje is eigenwijs. Of heeft
misschien wel last van een oriëntatieprobleem, waarbij verwarring tussen links
en rechts kan ontstaan (persoonlijk weet ik daar alles van!) Hij landt op een
groot zwart vlak. Zoiets wonderlijks heeft hij niet verwacht en nooit gezien.
Hij kijkt om zich heen en negeert een aanzwellend zoevend geluid omdat het hem zo vertrouwd klinkt, alsof hij met een vol buikje in het warme nest doezelt.
“Mamma,” roept hij, “mamma, kom eens
kijken wat ik…”
Dan wordt het stil. De zon klimt.
Niets is hier meer te doen, weet moeder
Grasmus, maar het is alsof zij aan deze lage tak is vastgelijmd. Dan ziet zij
twee wandelaars verschijnen, en weet dat er vier kleintjes op haar bemoediging
wachten.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten