Nog voor
ik de Hommelstraat bereik weet ik dat het goed zal gaan. Ik voel weliswaar
enige stijfheid maar die bilspier gaat geen problemen meer geven.
Terwijl ik over de Waalbandijk ren,
richting Kloosterstraat (om er weer een beetje in te komen ga ik dit rondje
beperken tot vijf kilometer), denk ik aan een bijzondere toevalligheid. Daarover
iets te lezen boeide mij vooral omdat mij,
nog maar een paar weken geleden, eveneens iets overkwam dat ik best toevallig
mag noemen. Misschien niet “Onwaarschijnlijk Toevallig”, zoals David Parris
zijn vondst noemde, maar dan toch wel bijzonder toevallig!
Eerst moet ik je iets vertellen over
die onwaarschijnlijke gebeurtenis zelf. Tijdens het lezen van een alledaags
stukje over de vondst van een fossiel, vond ik achtergrondinformatie via internet. Gregory Harpel, enthousiast fossielenjager, was in het najaar van
2012, langs een rivieroever in New Jersey op zoek naar fossiele haaientanden, toen hij iets vreemds op een met gras begroeide dijk zag liggen. Hij bracht
zijn vondst naar het Natuur Historisch Museum in New Jersey. De conservator
van dat museum, David Parris, onderzocht het fossiele stuk bot en zag dat het
de anatomische kenmerken had van het onderste deel van het opperarmbeen van een
drie meter lange zeeschildpad, die in het krijttijdperk leefde.
Van deze reeds vijfenzeventig miljoen
jaar oude fossiele schildpad was slechts één stukje bekend: het bovenste
deel van een opperarmbeen. Het was gevonden in 1849, onderzocht en benoemd als
een fossiel bot van een enorme schildpad. De tot dan toe onbekende fossiele
zeeschildpad kreeg aan de hand van dat ene fragment zijn naam: Atlantochelys mortoni. Er waren nadien
geen andere fossiele delen van het skelet opgedoken.
(Tussendoor kan ik je het volgende
melden: in het gras van de dijkhelling drukt een forse, grijs gestreepte kat
zich tegen de grond. Het lijkt te overwegen: ‘Zal ik aanvallen of vluchten?’
Haar keuze is helder; bij mijn nadering gaat zij er als een haas vandoor. Ik
las pas een berichtje in het WWF Magazine Panda; zou dit toevallig een exemplaar van de ontembare Europese wilde kat zijn?)
Opgetogen met deze tweede vondst, 163
jaar na het eerste, toog Parris naar Philadelphia, naar de Academie voor
Natuurwetenschappen, waar het eerste stuk opperarmbeen van Atlantachelys mortoni wordt
bewaard. Hij grapte nog tegen het thuisfront dat hij misschien het ontbrekende
stuk van dat opperarmbeen in zijn tas had, terwijl hij wist dat zoiets zeer onwaarschijnlijk
is, om niet te zeggen onmogelijk. Na al die jaren zou zo’n fragiel stuk bot in kleine brokjes uiteen zijn gevallen. Hij kan zijn ogen dan ook
niet geloven als de twee fossiele botdelen wel degelijk één opperarmbeen vormen; ze passen als puzzelstukjes in elkaar!
Inderdaad, die tweede vondst kun je onwaarschijnlijk
toevallig noemen.
Dit overkwam mij: Op
22 mei puilt het kasgeld (van de Zonnebloemafdeling) de pot uit. Ik besluit het
meeste daarvan naar de bank te brengen. Ik stop een stapeltje bankbiljetten en
een flinke hoeveelheid muntgeld in een tasje en fiets naar de bank. Geld
storten vind ik geen aangename bezigheid. Je moet het nodige geduld opbrengen
en tegelijkertijd alert blijven. Deze keer houdt een man gekleed in een
streng blauw uniform, zich verdacht op in mijn nabijheid. Hij schuift of
verschuift een scherm tussen ons. Pas als ik klaar ben zie ik dat het een
medewerker van Waardetransport is (hij wisselt geldcontainers om).
Eindelijk, alle waardebriefjes zijn doorgevoerd
– gladstrijken, invoegen, wachten tot het lampje groen oplicht, biljet begeleiden, enzovoort. Ondertussen is het muntgeld geteld.
Het stortingsbewijs glijdt uit de gleuf
en toont een bedrag van 999,80 euro. Jammer van die twintig cent, flitst door
mijn hoofd.
Voor de zekerheid voel ik het muntgeld-retourvakje
na, zoals het apparaat mij adviseert. Daarin vind ik een muntstuk van twintig
eurocent. Twee eenheden die samen duizend maken!
Bijzonder toevallig,
vind ik.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten