Bovenaan de
Hommelstraat is de situatie duidelijk; de vernieuwing van het ‘Roelofshuis’
heeft een aanvang genomen. Een bouwvakker graaft met zijn bulldozer extra zand
en aarde weg en ik zie diverse bundels betonijzer op strategische punten uit
het zand steken. Hieronder vermoed ik geboorde gaten die naderhand werden
opgevuld met beton; gegoten heipalen misschien?
De hoge gazen
hekken beschermen de bouwplaats tegen ongewenst bezoek, maar geven aan ieder
die dat wil, gelegenheid het werk te bekijken.
Bij ons op het terras, daarentegen,
wordt in het geniep gewerkt. Het viel ons op, de laatste dagen, dat er geregeld
rommel onder een plantenbak ligt (onder één die aan de schutting hangt). Nadere
bestudering leerde: poepjes. Nog niet duidelijk was wie of wat deze hoopjes
uitkakt. Vogeltjes? Maar dan moeten het wel kleintjes zijn en tussen de planten
vond ik nog geen spoor van een beginnend nestje. Ook de ruimte tussen de
plantenbak en de schutting lijkt voor vogelnestjes te krap bemeten. Pas toen ik
de bak van zijn houders lichtte om de achterzijde te inspecteren, werd het
raadsel opgelost: zeven huisjesslakken. Ik heb ze gefotografeerd en via
internet uitgevogeld dat het segrijnslakken zijn, waarschijnlijk.
Huisjesslakken. Je vindt ze overal. Ook
hier op de Waalbandijk valt mij al spoedig een opportunist op. Een helder
zinkgeel huisje. Het verliet de schaduwrijke begroeiing van de berm, wellicht
vanwege een kort regenbuitje, of is op weg daarnaar toe; het is niet goed te
zien of het manmoedig aan een nieuwe dag begint of juist terugkeert van een,
misschien wel slopende nachtdienst. Haar (zijn?) gang nauwkeurig vaststellen
vergt nader onderzoek terwijl ik liever verder jog.
Jammer dat ik niet ben als Erik
Pinksterbloem die in Wollewei alle tijd vond met kleine beestjes te verkeren.
Ik zou graag met zo’n bijzonder intrigerend wezen als een huisjesslak – hoe vaak
hield Siempie een vingertje voorzichtig tegen een taster om het ogen en
voelers te zien intrekken? – spreken. Allereerst zou ik haar (hem) willen
vragen of het zwaar is, met je huis op je rug, waar dan ook te gaan. (Ik zou
hem vertellen dat sommigen van onze soort dat ook wel eens doen, maar dan
alleen als zij op vakantie gaan – iets wat slakken misschien ook wel doen? O ja,
een trekking maken is voor hen dagelijks werk, maar puur voor de lol? Sommige van
ons slepen hun hele hebben en houwen mee. Niet alleen hun opgevouwen huisje,
maar ook potten en pannen, een zelfopblaasbaar matrasje, schone sokken en
onderbroeken en, niet te vergeten, een tandenborstel.)
Tandenborstel! “Doet u dat ook?”, zou
ik haar (hem) vragen, “uw tandenborstel meedragen?
Misschien is er wel een badkamertje in
hun huisje, waarin zij hun tandenborstel bewaren. Nergens lees je daarover;
zoiets kan alleen een insider als Erik P je vertellen. Alles vind je over hun
gebit, over de duizenden tandjes in hun mond, hun radula. Zo’n gebit heeft nog het meest weg van een zoetrasp, die,
als de zaak volloopt, wij scherp houden met behulp van een borsteltje bezet met
koperen of aluminium haren. Maar of, en hoe, huisjesslakken hun rasp
onderhouden, daarover lees ik niets.
Halverwege mijn dijktraject zie ik nog twee
huisjesslakken. Gezellig bijeen op de rand van het asfalt. Zij hebben reeds hun
bedje in hun vaal beige huisjes opgezocht – de kleur heeft nog het meest weg
van een volledig door staar overwoekert oog. Blijkbaar voelen zij zich veilig, zoals
wij ons veilig kunnen voelen in ons eigen huis. Oost, West, Thuis Best. Maar
het is schijnzekerheid. Huisjes zijn niet overal tegen bestand! Zo werden honderden
huizen in Afganistan bedolven onder modder.
Hier kunnen geen modderlawines
ontstaan?
Stel dat Mozes en Aäron opstaan, dat
zij van ons vragen het voorgenomen Kinderpardon uit te voeren in de geest van
het woord (pardon, genade, kwijtschelding, excuus). Of anders…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten