Als de bus ons bij de aankomsthallen
van Schiphol komt oppikken voor het korte ritje naar P3, worden we direct met onze
neus op een feit gedrukt: we zijn weer in Nederland. Behangen met bagage
bestormen reizigers en masse de drie ingangen. Een flinke klets tegen mijn
koffer geeft een van onze medepassagiers de ruimte die hij zich wenst,
ondertussen luisteren wij gedwee naar de zich herhalende boodschap waarin wij
worden verzocht onze koffers in de vakken te plaatsen en de doorgangen vrij te
houden.
Dat kortstondige gedrang bij het
instappen gisteravond staat in schril contrast met de intense stilte hier langs
de Waalbandijk. Buiten mijn voeten op het asfalt en het krassen van een
overvliegende kraai hoor ik niets. Als ik het drukke scheepvaartverkeer op de
Waal bekijk lijkt het alsof mijn oren met wattenproppen zijn dichtgestopt. De
stilte van dit rivierenlandschap is een streling voor mijn gemoed. Daarom
geniet ik altijd zo intens van deze hardlooprondjes.
Het hinnikende lachen van een konikhengst
veroorzaakt enige gêne. Ja, je hebt gelijk, denk ik bij mijzelf, ik was best
een beetje afgunstig op de hardlopers die we afgelopen week op en rond Arthur’s
Seat tegenkwamen. Eigenlijk was het de eerste dag al raak. Toen ik vorige week
zaterdag de gordijnen openschoof werd ik geconfronteerd met een langgerekt lint
van hardlopers over de boulevard langs het strand. Op zaterdagmorgen, zo lazen
wij op een aankondigingbord, is iedereen welkom om mee te rennen. Tweeënhalve
kilometer heen en tweeënhalve terug. Toch is zo’n vlak parkoers heel anders dan
rennen over Arthur’s Seat, dan hardlopen in dat bijzondere en heuvelachtige natuurgebied
midden in Edinburgh, over de ringweg (Queens Drive) of kriskras over het
kortgeschoren gazon van Holyrood Park. Tijdens onze wandeling werd ik bijna
continue door passerende hardlopers – sommigen soepel rennend, anderen blazend
als uitgeputte renpaarden – herinnerd aan de keren dat ik daar mocht rennen.
Zo’n bestorming van een bus, dat maak
je in Edinburgh niet mee. Wij maakten de afgelopen week intensief gebruik van de
Lothian bussen. Soms waren we de enigen aan de halte, maar vaak ook stonden we
in een grote groep te wachten op de komst van de bus. Kwam in zo’n situatie een
lijnbus waarop slechts een klein deel stond te wachten, dan stapten zij opzij
en liepen om de rij wachtende heen om ieder op zijn beurt in te stappen. Een queue
vormen, de Edinburgh’ers zijn er gek op. Zij hebben het tot een ware kunst
verheven. Niemand dringt voor. Zelfs als het regent vormen wachtende een rij in
plaats van onder het afdak bijeen te dringen. En iedereen blijft geduldig buiten
de bus afwachten tot reizigers zijn uitgestapt.
Er was nog iets kleins wat bijzonder
opviel in de Schotse hoofdstad. Wij misten het in drukke winkelstraten en winkelpassages:
al die grauwe vlekken die hier zo gewoon zijn. De Marikenstraat in Nijmegen was
nog maar amper veertien dagen in gebruik of de mooie straatklinkers waren al bepleisterd
met uitgetreden kauwgom. In Nederland is men uitgekauwd en spuugt de taaie prop
achteloos weg. Soms zelfs openlijk maar meestal stiekem. Niet daar. De
vermaning ‘Bin your litter’, vind je op iedere afvalbak. En dat is wat men
doet! In plaats van op straat verdwijnt die troep in de afvalbak, vaak samen
met sigarettenpeuken in een aparte uitsparing (ik zag een rokende man zelfs de
as van zijn sigaret in zo’n speciaal bakje aftikken!)
We hebben niet kunnen ontdekken of het
opvoeding is, of een kwestie van de juiste genen.
“Hier ligt een hondendrol!” (plastic
flesje, sigarettenpeuk), riep een van ons soms triomfantelijk. En daardoor
voelden we ons toch weer een beetje thuis.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten