Het is
erg stil langs de dijk. De schepen varen de Waal op en af zoals gebruikelijk. Dat doet
mij denken aan Angelen. Bij een van mijn bezoeken aan mijn oude Zonnebloemvriend
Wim K vond ik een boek van Thomas Rosenboom op de stoel: ‘Zoete mond’. Eerder las ik zijn ‘Publieke
werken’. Ik vond dat een goed verhaal. Prachtig geschreven ook, waarbij de
taal hielp mij als lezer naar het einde van de negentiende eeuw te voeren. Maar
ook informatief zoals hij het leven rond 1890 in de veenkoloniën bij Hoogeveen beschrijft.
Daarom beloofde ik mijzelf ‘Zoete mond’
toen dat eind 2009 uitkwam. Het kwam er niet van. Ik vertelde Wim daarover: hij
stond er op dat ik het meenam. Mijn tegenwerping dat ik het voorlopig toch niet
zou kunnen lezen maakte Wim niet uit. Evengoed lag het maanden stof te verzamelen voordat ik het opensloeg.
De
intro van deze roman bracht mij in een weemoedige stemming. Ik voelde
opluchting toen Moby, de jonge witte beloegadolfijn, zijn vrijheid herwon. ‘Zoete mond’ voert ons terug naar de
jaren zestig. Voor mij zo herkenbaar beschreven dat ik daarnaar al lezende terug
verlang. De traagheid van het leven ondanks de komst van telefoon en televisie,
is aantrekkelijk als tegenhanger voor vandaag. Ik lees hoe dierenarts Rebert
van Buyten en buurtgenootje Lieneke op de huiskamervloer liggen om het konijn van
het meisje onder de zitbank vandaan te lokken. Rebert leert het kind van haar huisdier
houden en brengt haar ertoe het eindelijk een passende naam te geven: “Snuf,” zei zij eindelijk, en na een diepe
ademteug bevestigde zij het ook: ”Hij heet Snuf.”
Nu ik hardlopend over de dijk aan deze ontroerende scene terugdenk geloof ik bijna dat Thomas mij rond mijn twaalfde jaar heeft geobserveerd: vaak lag ik in het nachthok van de ren van lotharinger Schele, mijn lievelingskonijn. Zij kreeg haar naam omdat zij slechts rond een oog een vlek had (zie ‘Zwanger’). Met mijn onderlijf nog buiten in het gras van het bleekveldje deelden wij menigmaal samen deze intieme ruimte, liet Schele zich eindeloos aaien en luisterde zij geduldig naar mijn klachten en jongensproblemen. Maar zelfs niet met zijn geestesoog heeft Rosenboom mij kunnen waarnemen aangezien hij toen een peuter was.
Nu ik hardlopend over de dijk aan deze ontroerende scene terugdenk geloof ik bijna dat Thomas mij rond mijn twaalfde jaar heeft geobserveerd: vaak lag ik in het nachthok van de ren van lotharinger Schele, mijn lievelingskonijn. Zij kreeg haar naam omdat zij slechts rond een oog een vlek had (zie ‘Zwanger’). Met mijn onderlijf nog buiten in het gras van het bleekveldje deelden wij menigmaal samen deze intieme ruimte, liet Schele zich eindeloos aaien en luisterde zij geduldig naar mijn klachten en jongensproblemen. Maar zelfs niet met zijn geestesoog heeft Rosenboom mij kunnen waarnemen aangezien hij toen een peuter was.
Thomas beschrijft
Angelen beeldend alsof het een bestaande plaats is. Vooral ook vanwege de nabijheid
van bekende plaatsen als Millingen aan de Rijn en Kekerdom. Het verbaasde mij
dat ik het niet ken. Tenslotte is het niet ver van hier. Daarom ben ik op Angelen
gaan googlen. Ik bleek niet de enige die de ligging van dit dorp zocht. Ik vond
een prachtig geschreven verslag van Sandra Kooke over haar zoektocht, gepubliceerd
in Trouw op 7 juli 2010. Sandra vond
Angelen op het terras van café-restaurant De
Swaenenbloem nabij Pannerden. Daar is de schrijver volgens de waardin
menigmaal geweest. Schrijvend en uitkijkend, vaak ook aan de rivier en op de
kribben.
Sorry Wim,
dat u zo lang op uw boek heeft moeten wachten. Ik heb er spijt van dat ik het
zo lang links liet liggen omdat het zo mooi is; ga het achter elkaar uit lezen en het u spoedig
terug bezorgen. Maar dat lukt mij niet vóór mijn komende bezoek, morgenochtend!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten