vrijdag 25 april 2014

Vanzelfsprekend

Het leven is mooi maar zeker niet vanzelfsprekend. Af en toe krijgen we dat ingepeperd. Meestal op momenten dat we er het minst op verdacht zijn. Ik peins daarover terwijl ik over de Waalbandijk ren, daarbij vergezeld door twee konikpaarden en een rode geus. Het rund, misschien geschrokken door de plotselinge doffe klappen van de paardenhoeven, is als in reflex daarop, mee gaan rennen maar geeft het na zo’n vijftig meter op. De paarden volharden in hun draf tot een natuurlijke verhoging in het terrein hen tot stoppen lijkt te dwingen. Het dichtstbijzijnde dier gooit daarop het hoofd fier omhoog alsof het zeggen wil: “Zie je wel, wij kunnen heel wat sneller dan jij.” Hij heeft gelijk. Ik ga echt geen wedstrijd met hen aan, of met wie dan ook. Ik ren voor mijn plezier, net zoals de paarden hier in de uiterwaard.
Vandaag is het veertig jaar geleden dat ons jongste kind werd geboren, de jongste van de twee. Zo meteen gaan we hem voor de veertigste keer toezingen. Nu niet aan zijn bed maar aan zijn bureau en op afstand, via de telefoon. Ik voel mij oud, wij zijn oud: alleen al bij de gedachte, wij hebben een veertigjarig kind!
Zonder er melodramatisch over te willen zijn, lieten de eerste weken van Jesse wel degelijk zien dat het leven niet vanzelfsprekend is. Stel je voor dat we onze afgelopen veertig jaren met Mozes leefden, dat we met hem van hot naar haar door de Sinaïwoestijn zwierven (om daar de Tien Geboden te mogen ontvangen)! Ons kind zou die zandbak niet lang hebben overleefd. Gelukkig leven wij in onze tijd en was er professionele hulp voor hem.
Terwijl ik de twee paarden achter mij laat blijft in mij doorzeuren dat wij ons leven leven alsof het vanzelfsprekend is. Dag na dag. Terwijl het tegendeel waar is. Als er een kink in de kabel optreedt, pas dan staan we daar bij stil. Woensdagavond, aan de telefoon met Annie, werd ik weer eens met dat feit geconfronteerd. Toen ik vertelde dat ik haar mocht uitnodigen voor een rondvaart door de Amsterdamse grachten, klonk zij bezorgd: “Moet ik dan veel lopen?”
Zo kende ik Annie niet. Ik voelde onrust terwijl ik haar op dit vlak gerust kon stellen. De bus stopt vlak bij de aanlegsteiger. Eventueel kunnen we er voor zorgen dat u met behulp van een rolstoel naar de steiger wordt gebracht. Ik sprak met haar af voor donderdagmorgen.
Vier hoog, aan de voordeur staat Annie mij al op te wachten. “Wat een moed!”, roept zij mij quasi bewonderend toe. Terwijl we elkaar in haar door een dakvenster zonnig verlichte halletje de hand drukken, betrap ik mezelf er op dat ik probeer haar niet te laten merken dat al die traptreden ook van mij een heuse inspanning vragen.
Nu zitten we tegenover elkaar. “Ik schrok een beetje van uw reactie gisterenavond aan de telefoon.” Annie vertelt mij over een TIA die haar onlangs is overkomen. Dat, samen met haar hartproblemen, heeft grote gevolgen voor haar gehad. Terwijl zij over haar hartfalen en dat van haar familieleden vertelt zie ik emotie, zie ik angst voor de nabije toekomst. Zij ziet dit weerspiegelt in mijn ogen en relativeert: “Kan ik mijn fiets niet meenemen in de bus?” (Fietsen geeft voor Annie geen problemen, lopen doet pijn en maakt haar erg moe.)
“Ja, waarom eigenlijk niet? Rollators en rolstoelen kunnen immers ook mee!” Samen lachen we de donkere wolk van haar ongewisse toekomst aan flarden.
Annie wil graag een kopje koffie voor mij maken. Helaas, iemand anders rekent op mijn gezelschap. Ik zie haar teleurstelling. Naar huis fietsend neem ik mij voor: de volgende keer Annie, de volgende keer drinken we koffie en kletsen we een poosje.


Geen opmerkingen:

Een reactie posten