dinsdag 15 april 2014

Hondjes

De bui die boven de Waal hangt zwelt donkerpaars, woedend omdat hij mij niet kan natregenen. Ik ren bovenaan op de Hommelstraat. Na zo’n honderd meter op de Waalbandijk, richting Tacitusbrug, ledigen de paarsblauwe wolken zich (vermoedelijk) boven kasteel Bilderberg in Doorwerth. Een van de dekknechten van een containerschip, hand boven zijn ogen, kijkt ook naar de verrichtingen van deze woeste bui.
Aan de andere zijde bloeien inmiddels duizenden boterbloemen in de berm. Ik neem mij voor om er op de terugweg een bosje van te plukken. Drie weken geleden vond ik de eerste pol. Daarvan nam ik een paar stelen mee naar huis. Tot onze verrassing bleven ze zes dagen bloeien voordat blaadjes, stuifmeel en meeldraden de tafel geel kleurden. Toch gaven we ook het laatste knopje de kans open te breken. En op de morgen van de zevende dag, ik kwam in hardlooptenue de huiskamer binnen, stond zij geel te glimmen in het laatmaartse morgenlicht. In het voorbijgaan gaf zij mij een botergele knipoog.
Net voorbij de boterbloemen gebeuren kort na elkaar drie dingen. Bij alle drie zijn hondjes in het geding.
Terzijde: nu ik je dit zo vertel heb ik de neiging om drie vingers op te steken, zoals veel mensen in zo’n situatie vaak doen. Joop den Uyl, hartstochtelijk politicus, is bekend geworden om ‘twee dingen’. Ook hij stak daarbij vingers op. Twee in zijn geval. Een vroegere leidinggevende overviel mij en mijn collega’s vaak met betogen die uit drie dingen bestonden. Hij strekte dan de duim van zijn linkerhand en stak van wal. Na zijn geduldslurpende eerste verhaal en onze commentaren, vergat hij soms de rest. Wij allemaal leerden in de loop van de tijd hem niet op zijn vergeetachtigheid te wijzen.
Een jonge vrouw wandelt mij tegemoet. Zij leidt een hond aan haar hand. Zij is duidelijk van Antilliaanse of Surinaamse afkomst. Beiden stevig van postuur. Om mij de ruimte te geven – of omdat zij haar huisdier niet vertrouwt – sjokken zij, zonder op of om te kijken, schuin naar de andere kant van de weg. Vrouw en hond zijn halverwege als achter hen een wielrenner opdoemt. Eveneens corpulent (een wonder dat die smalle fiets hem torsen kan.) De man knijpt in zijn remmen, slingert tussen ons door en kijkt ontstemd naar vrouw en hond. Toch is er iets dat hen bindt: voor alle drie dreigt obesitas.
Terwijl ik verder ren vraag ik mij af of corpulente baasjes de neiging hebben hun huisdier te overvoeren. Op dat moment hoor ik een hondje heftig blaffen en zie ook waarom: twee mensen, vermoedelijk een ouder echtpaar, wandelen vanaf de Binnenweg de dijkopgang op. Beiden zijn gewapend met een paraplu (Ben, er zijn meer mensen zo verstandig als jij bent!) Zij trekken zich van het blaffertje niets aan. Het bazinnetje roept van ver haar hondje terug.
Op het moment dat ik hen passeer, inderdaad een oudere man en vrouw, kan ik niet nalaten te zeggen: “U laat zich niet weerhouden zie ik, niet door dat hondje en niet door de regen!”
“U bent net zo flink!” , antwoordt hij. We nemen lachend afscheid, elkaar een plezierige dag wensend.
De laatste ontmoeting – zie je wel, ik vergeet hem niet – is met de dame die haar hondje terug riep. De vacht van dat beestje, een keeshond, staat als de kopveren van een kaketoe in de nek omhoog.
“Is ze boos?”, vraag ik haar.
“Ja, ze luistert niet goed vandaag!”
“Nee,” zeg ik, “ik bedoel uw hondje. Haar nekharen staan rechtop!”
Zij lacht: “Nee, zij is ook niet boos. Ze is bang.”
Uit haar verhaal begrijp ik dat haar hondje als pup verwaarloosd werd.
Een jonge vrouw passeert mij op de Tempelstraat. Zij kijkt mij vertederd aan. Even verbaast mij dat. Dan valt dit kwartje: zij ziet een rennende opa met een bosje boterbloemen in zijn hand!





Geen opmerkingen:

Een reactie posten