vrijdag 18 april 2014

Kindjes

Het onlangs ingezaaide veld van Thé wordt groener. Vooral langs de randen staat het nieuwe gewas er florissant bij. Zomertarwe weet ik inmiddels. In het midden wil het nog niet erg lukken. Daar, in het deel waar het zaad slecht opkomt, is een ekster doende. Hij scharrelt naast een paaltje waaraan een rafelig stuk plastic wappert. Van deze ‘verschrikker’ trekt Ekster zich niets aan.
Afgelopen dinsdag trof ik Thé er inspecterend aan. Toen dacht ik even dat een van de vele vogelverschrikkers op zijn veld, besloot een betere standplaats te vinden. Gelukkig bleek dat een valse waarneming, anders zou ik abusievelijk in het land van Oz terecht zijn gekomen.
Theo, de vogelverschrikker van vlees en bloed, bevestigde dat het zomertarwe is. Hij vermoedt dat het zaad langs de randen wat minder diep terecht is gekomen. Vandaar!
Ik ren verder om in de uiterwaard langs de Waalbandijk een groot koebeest (rode geus) haar jonge kalf te zien troosten. Bij gebrek aan handen streelt zij haar kleine met haar tong. Ach ja, het is Goede Vrijdag. Bij uitstek Dag voor De moeder en Haar kind. Misschien dat dit tafereel mij daarom aan mijn moeder doet denken (sorry Moe, als u dit ‘dekkertje’ leest, weet dan dat het niet mijn bedoeling is u met deze vergelijking te beledigen.)
Zij, mijn moeder, bezocht mij een paar dagen geleden in een droom. Dat overkomt mij af en toe, dat ik in een droom bezocht word door mensen – meestal dierbaren – die reeds zijn overleden, zoals dat heel veel mensen overkomt. Deze keer kwam zij onverwacht naar mijn werk in het Dorp (van Mies). Dat was lastig voor mij want ik was druk aan het rondsjouwen met sleutels. Overal gingen patiënten zomaar in en uit. Ik moest hen insluiten (blijkbaar was ik ondertussen in de Pompekliniek aanbeland.) Mijn moeder vond ik in de werkplaats. Zij lag op de grond, direct achter de deur. Naakt, gedeeltelijk bedekt met bloed en een laken. Jan Rood (van schildersbedrijf Rood) boog zich over haar heen. Hij had een schone schildersoveral aan en werd geassisteerd door een verpleegkundige. Ik keek in het bezwete gezicht van Moe , trok de deur weer dicht en liet haar daar achter. Maar niet voordat ik haar vroeg: Gaat u nu alweer een kleintje krijgen?, heeft u er nog niet genoeg?
Afgelopen woensdagavond vertelde ik Bep over deze droom. Zij ligt in het Canisiusziekenhuis. Is bijna een jaar aan het sukkelen met haar knie. Ik zag haar blik naar binnen gaan en weer verschijnen. Even keek zij om zich heen. Toen vertelde zij over haar oudste broer. Die lag twee nachten geleden op zijn knieën voor haar ziekenhuisbed. Zijn gezicht scherp getekend door het harde ochtendlicht. Hij zij niets. Zij ook niet. Toen was er een klein geluidje op de gang, waarop zij haar gezicht voor een tel van haar broer weg keerde. Voldoende tijd voor hem om te verdwijnen.
“Wat zou hij mij hebben willen zeggen?,” vraagt Bep zichzelf en mij, “hij is al meer dan tien jaar dood!” Deze broer was niet altijd even lief voor haar. Integendeel.
“Misschien wilde hij jou zeggen dat hij spijt heeft,” opper ik.
Het kan. We weten het beiden niet.
In het Hiernamaals, in het Al dat misschien zoiets is als Oz, houdt mijn moeder zich waarschijnlijk bezig met te doen waar zij goed in is. Namelijk in het krijgen van kindjes. Volgens mij ben je daar best goed in als je zestien kinderen op de wereld hebt gezet, levend en wel (alles ‘er op en er aan’, inclusief het juiste aansturingsysteem.) Ik bedoel, misschien was het helemaal niet vreemd dat zij juist in deze droom opnieuw een kind moest baren!




Geen opmerkingen:

Een reactie posten