Het klink een beetje dun, maar
melodieus en het is gelardeerd met trillers. Toch wordt mijn aandacht door
dit lied getrokken.
Nu moet ik er wel direct bij vertellen
dat er tot nu toe maar weinig was dat mijn interesse vroeg – een enkele
roekeloze bromfietser (reed op veel te hoge snelheid en zonder helm), een
agressief ogende Sport Utility Vehicle
met veeaanhanger, heel veel groepen en groepjes overvliegende ganzen, sommigen
deden dat geruisloos anderen kwebbelend als een klas vol kleuters die op hun
juffrouw wachten, een vriendelijke hardloopster, een fel verlichte
kerstversiering (aanvankelijk dacht ik aan een scheef weggezakt kerstboompje)
aan het terrashek van Klaartje’ woonboot en een paar naargeestige kraaien die
schor en onverstaanbaar hatelijkheden (zo kwam het over) naar mij of naar
elkaar debiteerden – zodat ik mij vooral met mijn eigen besognes bezighield. En
het hardlopen? Dat ging geheel vanzelf.
Ik ben inmiddels op de Uiterwaard
beland, vlak voor mijn keerpunt, nu deze schrille vogelstem tot mij doordringt ondanks
het geruis van het verkeer dat constant over de nabije Tacitusbrug rijdt. Ik zie de zanger niet maar hoor hoe hij zich
verplaatst. Hij zit verborgen in de paar warrige struiken tussen mij en het
weiland. Even meen ik iets te zien bewegen, iets kleins, overwegend bruin. Weer
klinkt het iele vogelgezang, maar vanaf een andere plaats. Ha, nu ontwaar ik de
zanger. Het is een winterkoning! Hij ziet mij niet, denk ik. Voelt zich geheel op
zijn gemak en zet zichtbaar een grote borst op voor weer een nieuw lied. Het
hoge fluiten en de rollers, waarbij ik niet alleen zijn keel maar zelfs zijn
tong zie trillen – of verbeeld ik mij dat maar? – gaan dwars door mij heen,
ondanks het bescheiden volume. Ondertussen lijkt zijn staartje, eigenwijs haaks
tussen zijn roestbruine vleugels opwippend, een zelfstandig bestaan te vieren. Hij
herhaalt het melodietje en vliegt, nu met het staartje gestrekt, nagenoeg
onhoorbaar naar een standplaats achterin de struik. Opnieuw klinkt zijn lied.
Zijn optreden geeft kleur aan deze sombere winterochtend.
Het is bijna onwezenlijk. Hier in dit doodgewone
stukje uiterwaard. Een brokkelig weggetje van niks tussen volkomen verlaten
weilanden met als enige versiering een paar struiken en winterkale,
halfverwaaide bomen. Opstomend tegen de sterke stroom van de Waal hoor en zie
ik een olietanker onder de grauwe wolken, tot aan zijn boorden in het al even
grauwe rivierwater liggen. Een paar zware vrachtwagens rommelen over de
verkeersbrug. Ondanks het heldere gezang gaat het alledaagse leven door. Langs
en rondom ons, winterkoning en hardloper, eindeloos. Het voelt alsof wij tweeën
ons vrijwillig hebben buitengesloten, alsof wij ons hebben opgesloten in een van
de verhalen van Grimm. Het nietige vogeltje zingt slechts opdat ik naar hem
luister, zo lijkt het. Daar hebben we de rest van de wereld niet bij nodig.
Daar hebben wij Pargasus en Daisy, die onlangs door de ‘Enige Officiële Eenhoornfokker
van Amerika’ te koop worden aangeboden,
al helemaal niet bij nodig. Wij zitten in onze eigen vertelling.
Hier sta ik, dampend, maar met overgave
luisterend naar het rijke en sprookjesachtig klinkende lied van deze trotse winterkoning. En wat is hij mooi! Ik onderdruk de neiging om te applaudisseren,
hoewel er niemand is dan het zangertje die mij daarop betrappen kan – en die is
wel de laatste die het aan een bekende doorvertellen zal. Zonder afscheid te
nemen ren ik weer op thuis aan, veel vrolijker nu dan vijf minuten geleden.
Wat heb ik beleefd? Een privé optreden?
Misschien. Zoveel weet ik: dit had ik nooit voor mijzelf kunnen organiseren!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten