Voor het
eerst dit jaar ren ik door een dik dek van gevallen bladeren: de herfst kan
niet langer worden ontkent.
Wat ook
niet kan worden ontkend is de noodzaak voor de instelling van een International Day of the Girl Child, de
Internationale Wereldmeisjesdag dus. Dat is vandaag, 11 oktober, vooral nodig vanwege
de achtergestelde positie van meisjes wereldwijd ten opzichte van jongens. En
dat, die noodzakelijke aandacht voor problemen die meisjes ondervinden, beperkt
zich niet alleen tot ontwikkelingslanden. Het werd ons deze week hardvochtig
ingewreven met het nieuws over de honderden meisjes in Nederland en België
wiens goede vertrouwen, natuurlijke naïviteit en nieuwsgierigheid, door een
volwassene, al dan niet met een zieke geest, werd misbruikt.
Terwijl ik
daarover nadenk, over Wereldmeisjesdag, dringen zich beelden op uit mijn jeugd.
In ons ouderlijk huis wemelde het van de meisjes (ja, zelfs een belangrijk deel
van de bevolking van Wadway bestond uit de zussen Dekker!): Zij kwetterden en
giebelden vaak, veel en langdurig met elkaar (konden soms zelfs hun mond niet
houden tijdens een hoorspel op de distributieradio!); legden urenlang beslag op
de keukenspiegel (en de inhoud van het kammenbakje); mopperden op en over het
vele huishoudelijk werk (met de kennis van nu deden zij dat met recht); schilden
de aardappelen en sneden het brood veel te dik zodat wij, jongens, het in het
vervolg maar moesten doen (zo was het toch Jan?); (de kleinsten) sleepten met
poppen en poppenkleertjes en (de ouderen) baasden in het badhok over ons,
kleine jongens; fröbelden met engelengeduld crêpepapieren mutsen en strikken
voor feesten en partijen; eisten het recht van de zitbank voor zichzelf en hun
vrijers (en de ruimte onder de kapstok of de onderste treden van de trap);
stonden langdurig op de uitkijk voor het kleine huiskamerraam (‘…, zie jij je vrijer
al komen?’, was een vaak gestelde vraag). Ja, bij ons thuis was het dagelijks
meidendag, door de week en in de weekeinden.
Terwijl ik
langs de kudde rode geuzen ren en, niet ver van hen de konikpaarden – ze zijn
er volgens mij allemaal en ik heb het gevoel alsof zij afscheid van mij willen nemen,
alsof zij weten dat de helft van hen, koeien en paarden, binnen afzienbare tijd
naar andere natuurgebieden worden overgebracht, ofwel in een stamppotje
eindigen, nu in de uiterwaard te veel van het groen vertreden is vanwege de kap
van duizenden bomen en struiken – herinner ik mij vanuit mijn pubertijd dat ik
het jammer vond geen meisje te zijn. O, niet vanwege al dat meisjesgedoe in ons
ouderlijk huis, daar had ik niet zoveel mee, het hoorde gewoon bij ons gezin.
Het lastige vond ik dat, juist vanwege de achtergestelde positie van meisjes, ik
als jongen geacht werd een meisje te vinden die ‘met mij zou willen gaan’. Ik
had wel een vaag idee van liefde – dat was zoiets als mijn zusjes soms
etaleerden in de bank, of wat ik opving als een van hen haar vrijer aan de deur
verwelkomde. Maar hoe vind je het meisje dat zoiets met jou wil delen? Daar had
ik geen idee van, terwijl ik toch geacht werd om hét initiatief te nemen. Één
van mijn zussen, zij werd vandaag negenenzestig jaar, had een scherpe neus voor
mijn probleem: geregeld vroeg zij mij of ik al vorderingen maakte, of zij meende
dat ‘mijn broertje’ er nog aantrekkelijker uit zou zien als… en vervolgens ging
zij aan mijn haren frommelen of probeerde haartjes uit de brug van mijn neus te
trekken.
Als ik weer
bijna bij de Hommelstraat ben vraagt een fazantenhaan mijn aandacht. Zonder
zich te laten zien krast hij er hartelijk op los als om mij te vertellen dat de
natuur oplossingen vond voor vrijwel alle problemen. En dat is waar, maar tegen
de sociale media kan ze niet op!
Geen opmerkingen:
Een reactie posten