vrijdag 11 oktober 2013

Meidendag

Voor het eerst dit jaar ren ik door een dik dek van gevallen bladeren: de herfst kan niet langer worden ontkent.
Wat ook niet kan worden ontkend is de noodzaak voor de instelling van een International Day of the Girl Child, de Internationale Wereldmeisjesdag dus. Dat is vandaag, 11 oktober, vooral nodig vanwege de achtergestelde positie van meisjes wereldwijd ten opzichte van jongens. En dat, die noodzakelijke aandacht voor problemen die meisjes ondervinden, beperkt zich niet alleen tot ontwikkelingslanden. Het werd ons deze week hardvochtig ingewreven met het nieuws over de honderden meisjes in Nederland en België wiens goede vertrouwen, natuurlijke naïviteit en nieuwsgierigheid, door een volwassene, al dan niet met een zieke geest, werd misbruikt.
Terwijl ik daarover nadenk, over Wereldmeisjesdag, dringen zich beelden op uit mijn jeugd. In ons ouderlijk huis wemelde het van de meisjes (ja, zelfs een belangrijk deel van de bevolking van Wadway bestond uit de zussen Dekker!): Zij kwetterden en giebelden vaak, veel en langdurig met elkaar (konden soms zelfs hun mond niet houden tijdens een hoorspel op de distributieradio!); legden urenlang beslag op de keukenspiegel (en de inhoud van het kammenbakje); mopperden op en over het vele huishoudelijk werk (met de kennis van nu deden zij dat met recht); schilden de aardappelen en sneden het brood veel te dik zodat wij, jongens, het in het vervolg maar moesten doen (zo was het toch Jan?); (de kleinsten) sleepten met poppen en poppenkleertjes en (de ouderen) baasden in het badhok over ons, kleine jongens; fröbelden met engelengeduld crêpepapieren mutsen en strikken voor feesten en partijen; eisten het recht van de zitbank voor zichzelf en hun vrijers (en de ruimte onder de kapstok of de onderste treden van de trap); stonden langdurig op de uitkijk voor het kleine huiskamerraam (‘…, zie jij je vrijer al komen?’, was een vaak gestelde vraag). Ja, bij ons thuis was het dagelijks meidendag, door de week en in de weekeinden.
Terwijl ik langs de kudde rode geuzen ren en, niet ver van hen de konikpaarden – ze zijn er volgens mij allemaal en ik heb het gevoel alsof zij afscheid van mij willen nemen, alsof zij weten dat de helft van hen, koeien en paarden, binnen afzienbare tijd naar andere natuurgebieden worden overgebracht, ofwel in een stamppotje eindigen, nu in de uiterwaard te veel van het groen vertreden is vanwege de kap van duizenden bomen en struiken – herinner ik mij vanuit mijn pubertijd dat ik het jammer vond geen meisje te zijn. O, niet vanwege al dat meisjesgedoe in ons ouderlijk huis, daar had ik niet zoveel mee, het hoorde gewoon bij ons gezin. Het lastige vond ik dat, juist vanwege de achtergestelde positie van meisjes, ik als jongen geacht werd een meisje te vinden die ‘met mij zou willen gaan’. Ik had wel een vaag idee van liefde – dat was zoiets als mijn zusjes soms etaleerden in de bank, of wat ik opving als een van hen haar vrijer aan de deur verwelkomde. Maar hoe vind je het meisje dat zoiets met jou wil delen? Daar had ik geen idee van, terwijl ik toch geacht werd om hét initiatief te nemen. Één van mijn zussen, zij werd vandaag negenenzestig jaar, had een scherpe neus voor mijn probleem: geregeld vroeg zij mij of ik al vorderingen maakte, of zij meende dat ‘mijn broertje’ er nog aantrekkelijker uit zou zien als… en vervolgens ging zij aan mijn haren frommelen of probeerde haartjes uit de brug van mijn neus te trekken.
Als ik weer bijna bij de Hommelstraat ben vraagt een fazantenhaan mijn aandacht. Zonder zich te laten zien krast hij er hartelijk op los als om mij te vertellen dat de natuur oplossingen vond voor vrijwel alle problemen. En dat is waar, maar tegen de sociale media kan ze niet op!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten