vrijdag 18 oktober 2013

Bloedstollend

De sfeer op deze vroege morgen voelt vreemd aan, anders dan anders. Er zweeft iets beklemmends rond. Blijkbaar heeft de automobilist die de Tempelstraat op komt scheuren daar ook last van. Ik voel opluchting als uit diens rijgedrag blijkt dat ik gezien ben; de haartjes op mijn benen registreren de luchtverplaatsing nog steeds als de wagen met gillend bandengepiep voor de geopende deuren van het Vriesveem tot stilstand komt. Waarschijnlijk is vanmorgen ergens een wekker niet afgelopen of lukte het iemand niet een kater te onderdrukken, hoe dan ook, wij zullen nooit…
Als uit het niets komt een (beetje zure) herinnering bovendrijven. Een zaterdagavond in december 1965: We hebben al een paar biertjes op en laten ons overhalen. Ik zing een aria uit 
de Barbier van Sevilla’ terwijl ik de hals van Kleine Gert, mijn jarige collega, ‘scheer’ (zijn vader die eveneens onze collega is, heet ook Gert. Zijn zoon en ik zingen een blauwe maandag bij een operavereniging in Medemblik). Als scheermes gebruik ik de botte kant van een tafelmes. Het wilde enthousiasme van het publiek, familie en vrienden van Gert, werkt aanstekelijk zodat de armgebaren waarmee ik de teksten onderstreep gaandeweg ‘welsprekender’ worden. Ook Gert neemt driftig aan het spel deel. Een paar druppels bloed, scherp aftekenend tegen de witte schuimlaag, wellen op uit Gert’ adamsappel. Stampen, klappen en joelen eindigen als bij toverslag, evenals onze ‘opvoering’. Tijdens het spelen draaide ik waarschijnlijk het tafelmes om.
Ik peins nog over deze gebeurtenis uit het verleden als ik de Van Heemstraweg wil oversteken. Dat is een meevaller: als een kloeke oversteekmoeder die tot taak heeft kwetsbare verkeersdeelnemers veilig de overzijde te laten bereiken, houdt een vuilniswagen van DAR al het verkeer op. De chauffeur accepteert mijn bedankje door het opsteken van een hand.
De stemming op de Waalbandijk staat in schril contrast met het eerste deel van mijn loopje. De mist legt een diffuus licht over het rivierenlandschap. Het gras aan weerszijden van het asfaltlint, dat zich langzaam groeiend herstelt van de laatste maaibeurt, glanst zilverig door het gepatineerde laagje water dat de mist op ieder afzonderlijk sprietje achterliet. Hier en daar steken boterbloemen moedig hun maïsgele kelkjes op alsof zij twijfelen aan de komst van de winter.
In de Loenensche Wel, op dezelfde plaats als waar ik haar dinsdag mocht bewonderen, haar en ongeveer dertig van haar soortgenoten, staat Katrien in gezelschap van een partner.
Op de terugweg staat het paar aan de overzijde. Een derde zilverreiger daalt in zweefvlucht en landt tussen het tweetal, even elegant voor hen door de hielgewrichten zakkend.
Nabij ‘de Stoel’ van Claudia Rahayel speelt een man met zijn hond. Al van ver is duidelijk dat het dier, een jonge Duitse herder, de bevelen van het baasje tot in perfectie opvolgt. Daarom negeer ik mijn gevoel van wantrouwen; ik ben benieuwd of hij deze week ook zo genoot van de zilverreigers en knoop een gesprekje met hem aan. Even krijg ik het gevoel dat hij daar niet op gesteld is, is het alsof ik bij een kluizenaar aanklopte. De buitenman, zo noemt hij zichzelf, spreekt uiterst traag. In mijn hoofd opent zich een luikje naar de gesloten afdeling van de Pompe kliniek: korsakoff misschien? Zo hoor ik dat deze opvallende grote vogels waarschijnlijk bij een nog veel grotere groep hoort die zich ophoudt in de Ooijpolder. Daar zouden zich ook lepelaars verzamelen.
Ik herneem mijn loopje en overdenk de mogelijkheid van rennen door de Ooijpolder. Als Theo, de broer van Riky, nog zou leven en fit zijn, zou hij onmiddellijk in zijn Ford Fiesta springen! Ik hoor hem over zijn observaties vertellen, over heggenmus, barmsijs en beflijster, terwijl hij mij de plaatjes laat zien… , maar hij wordt bloedstollend van mij weg geschreeuwd. 
Instinctief duik ik in elkaar. Een blauwe reiger, onverstoorbaar in zijn vlucht, laat nog een keer zijn rauwe stem horen. Houdt het ooit op?

Geen opmerkingen:

Een reactie posten