dinsdag 30 september 2014

Kaaskorstjes

Nog geen tweehonderd meter heb ik hardlopend afgelegd, van mijn voorgenomen twaalf kilometer, als een jongen mij traag op zijn fiets passeert. Ik ren over het vrijliggende voetpad aan de linkerkant van de Tempelstraat. De knaap past zich min of meer aan mijn snelheid aan terwijl hij met een open lach op zijn gezicht mijn verrichtingen aanschouwt. Niek! Mijn kleinzoon is op weg naar school. De rugzak op zijn fietsdrager, uitpuilend vanwege de daarin opgesloten, sluimerende kennis, lijkt zo zwaar dat zijn fiets hem ieder moment als een steigerend paard uit het zadel kan wippen.
         Evenals Niek fietste ik op zijn leeftijd iedere dag een kilometer of tien naar school. Dat was in 1960. Mijn boekentas zat niet zo vol als het zijne en was gemaakt van degelijk leer. Ongeveer halverwege passeerde ik het huis waarin opa en opoe Dekker woonden. Het huis van zijn opa en oma Dekker is hij al binnen vijftig meter voorbij gefietst. Voor het overige is er weinig verschil. Ik probeer mij voor te stellen hoe op weg naar school mijn opa een klein eindje voor mij uit langs de kant van de weg rent. Felrood regenjasje, korte broek en flitsend groene sportschoenen. Wat zou ik hem toeroepen? “Hup opa!”, of “Hou vol opa!” Wie weet, misschien wel “Hoi opa, doe de groeten aan opoe!”
         Dat beeld tovert een brede lach op mijn gezicht.
         Mijn opa overleed toen ik zes en een half jaar oud was. Ik herinner mij hem als een oude man – een superoude man zou Niek zeggen – met een kromgetrokken rug en ruw geschoren, holle wangen. Hij slaat zich lachend op zijn bovenbenen omdat hij vlak daarvoor een grap met mij heeft uitgehaald. Dat is mijn enige herinnering aan hem.
         Opa zit in een stoel in de woonkamer. Opoe is in de keuken met het een of ander bezig. Of ik de stoof voor hem wil halen. Natuurlijk wil ik dat, maar er is wel een probleem. Ik weet niet waar ik die stoof moet vinden en, erger nog, ik weet niet wat een stoof is. Hij ziet mijn verwarring en stuurt mij naar de keuken om dat ding te halen.
         Vanaf dat moment weet ik wat een stoof is en zal ik ook nooit vergeten waar zo’n ding voor dient. (Voor diende feitelijk, want de enige die ik in gebruik heb gezien was dat bij opa en opoe Dekker.) 
Ervaring is een goede leerschool en een goede leerschool hoeft niet altijd plezierig te zijn.
         Opoe staat met haar buik tegen de keukentafel. Met een, vanwege jarenlang gebruik, uitgehold aardappelmesje, snijdt zij vaardig de harde korstjes van een Edammer kaas, waarbij zij de kaas tegen haar borst drukt. (Vlak voordat wij naar huis gaan krijgen wij, ik meen mijn zus Afra, broer Jan en ik, die kaaskorstjes in onze handen geduwd. Het zijn er genoeg, en ze zijn bovendien lekker dik afgesneden, om op te kunnen blijven kauwen tot we thuis zijn.) 
Opoe wijst op iets dat onder de keukentafel staat en in eerste instantie op een voetenbankje lijkt. Het is van hout en in vrolijke kleuren geverfd. Ik laat mij op mijn knieƫn vallen, pak het op en laat het van schrik weer bijna uit mijn handen vallen. Oei, dat ding is heet!
         “Pas op,” waarschuwt opoe iets te laat, “er zitten brandende kooltjes in!”
         Een hardlopende opa was in mijn kindertijd ondenkbaar. Hardlopen, zonder achter een bal aan te rennen, was sowieso iets dat voorbehouden leek aan kinderen. Maar voor Niek is dat heel gewoon. Ik groet hem verrast waarna hij zijn gewone gang herneemt.
         Hij blijft nog een poosje in beeld. Aan zijn lichaamstaal zie ik dat hij zich van mijn aanwezigheid achter zich bewust is. Vlak voordat een bocht hem aan mijn zicht zal onttrekken draait hij zijn bovenlichaam om en steekt zijn arm omhoog. Het is alsof hij zeggen wil: “Hup opa!”
        

         

Geen opmerkingen:

Een reactie posten