De klep van mijn pet houdt
mijn brillenglazen droog maar beperkt mijn gezichtsveld waardoorheen, geholpen
door een gure wind uit het zuidwesten, natte sneeuw driftig en volhardend strepen
trekt. En onderwijl ik het land van Thé en het afgetrapte weitje van Hooglandstier
Herman onopgemerkt passeer – alleen de dertien schapen die met hun wolharige billen
gedwee tegen de wind en de flodderige sneeuw gekeerd staan, krijgen mijn volle
aandacht – denk ik aan de Kreidler die ik voorheen bezat, mijn rooie Kreidler Florett.
Misschien vanwege mijn regenjasje dat dezelfde signaalrode kleur heeft, maar om
eerlijk te zijn is het vanwege een artikel dat ik onlangs las. Op de
Waalbandijk neemt het licht verder af. De graskanten langs de weg veranderen
allengs van groen naar wit, en ook langs de randen van het asfalt blijft steeds
meer van dat natte spul liggen zodat ik op het laatst door een natte pap banjer.
Het artikeltje
berichtte over de ontstaansgeschiedenis van de bromfiets. Met verbazing las ik
dat de Solex in 1948 voor het eerst in het straatbeeld verscheen, slechts iets
meer dan een jaar na mijn geboorte. Aanvankelijk wist men niet hoe deze
moderniteit te noemen. Ploffiets? Knalfiets? Fietsmotor? Gemotoriseerde fiets? Mijn
vader bezat er één die ik soms gebruikte, tot ik mijn eerste bromfiets kon kopen.
Een Berini meen ik, derde, misschien wel vierdehands. Overigens bleek al snel
dat het vreemd gesteld was tussen de bromfiets en mij. Apetrots was ik toen dat
ding eindelijk in het zwakke lamplicht van de schuur stond te glinsteren (als
een dief in de nacht ben ik uit mijn bed geslopen om te controleren of het echt
waar was en heb toen een kusje op de benzinetank gedrukt voordat ik
gerustgesteld kon slapen – opgelucht ook dat niemand me daarbij had betrapt.) Maar
tijdens de eerste winterdagen kreeg ik door dat een brommer voor woon-werk vervoer
in de Kop van Noord-Holland geen beste keus is. Koud, verschrikkelijk koud.
De langste rit die ik
op een bromfiets maakte was van Wadway naar Schipluiden, ongeveer honderd en
dertig kilometer. Vermoedelijk was dat in 1965 maar het kan ook een jaar eerder
zijn geweest. Op een van de foto’s die tijdens dit bezoek zijn gemaakt staat
een brommer, een zwart-witfoto, dus of het inderdaad die rode Kreidler is? Ik
denk het wel maar kan het niet met zekerheid zeggen. Het kan ook de brommer van
mijn broer zijn; we gingen samen, mijn broer Jan en ik. Zoveel mogelijk langs
de kust, hadden we afgesproken. Een wegenkaart hebben we niet nodig, vonden we,
want we wisten dat het plaatsje waar Hans woont, de vrijer van onze zus Tiny, een
paar kilometer voorbij Den Haag ligt, dus kunnen we uiteindelijk de
richtingborden volgen. Schipluiden zal in Den Haag toch wel worden aangegeven? We
waren toch wel enigszins ongerust maar achteraf kwam dat helemaal goed. Alleen
dat eenrichtingverkeer! Dat maakte de doortocht door deze stad tot een
puzzeltocht.
Ik weet nog dat ik
niet kon ophouden met beven toen we eindelijk bij Hans aanbeland waren, ondanks
ik een vliegeniersoverall over mijn kleding droeg. Dat, erg veel meer is mij niet bijgebleven. O
ja, Hans heeft ons Delft laten zien en zoals alle toeristen hebben we geprobeerd
om de scheefgezakte toren van de Oude Jan weer rechtop te fotograferen. En dan
die cactus, zo’n plantje van niks, dat heeft een blijvend plaatsje in mijn herinnering
veroverd. Het was het eerste dat ik na aankomst zag staan. Als oud vuil weggezet
op een plankje in de schuur in het zuinige daglicht dat door een vuile en gebarsten
ruit viel. Een diep verschrompeld geval, zo goed als uitgedroogd. Evengoed
bloeide het met een tiental gele bloempjes, elk voorzien van een ragfijn oranje
hartje. Hans heeft het toen onmiddellijk een plaatsje in de huiskamer gegeven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten