dinsdag 20 september 2016

Tellen

Sinds ik een beetje meer ingevoerd ben in de leefwereld van de boom ren ik in een heel andere gemoedstoestand langs de rij essen die een aantal jaren voor onze komst naar Beuningen, aan de Hommelstraat wortel hebben geschoten. Ook als ik in een bos wandel kijk ik anders naar bomen dan voorheen, want geloof het of niet, bomen – en planten in het algemeen – kunnen veel meer dan wij denken. Zij kunnen bijvoorbeeld tellen! Dat geldt in ieder geval voor fruitbomen. Dat en nog veel meer leerde ik uit ‘Het verborgen leven van bomen’ van Peter Wohlleben, de zeer oplettende boswachter en enthousiaste houtvester. In zijn boek, dat voor mij nog het meest weg heeft van een bundel verhalen met de boom als centrale romanfiguur, legt Peter helder uit hoe het komt dat bomen zo goed weten wanneer zij hun loten kunnen laten uitlopen.
Eerlijkheidshalve moet ik bekennen dat de vraag ‘hoe bomen weten dat zij veilig nieuwe loten kunnen vormen,’ nooit bij mij is opgekomen. Gelukkig waren er anderen, meest wetenschappers, die zich hebben afgevraagd hoe bomen, in het bijzonder appel en perenbomen, weten dat het tijd is. De vraag stellen is op zoek gaan naar een antwoord, naar een wetenschappelijk verantwoord antwoord. Dus stel ik mij zo voor dat een student van een Landbouwuniversiteit lekker in het zonnetje, of knus in een tentje, dat comfortabel wordt verwarmd door een Foetsie Petroleumkacheltje – want het kan in het vroege voorjaar nog behoorlijk koud zijn als je tot bijna nietsdoen veroordeeld bent –, potlood en papier in de aanslag, een bepaalde appel of perenboom in het snotje houdt om direct op te tekenen wanneer het eerste knopje opzwelt. Het kan natuurlijk ook zijn dat zij, wetenschappelijk onderzoekers, camera’s opstelden die op vooraf ingestelde tijdstippen foto’s van geselecteerde fruitbomen namen zodat de opnamen, na montage, als in een film het uitlopen van de loten zichtbaar maakte. Hoe dan ook, zij ontdekten dat fruitbomen niet eerder uitlopen dan wanneer een bepaald aantal warme dagen, zeven meen ik, zijn verstreken en vonden zo onderbouwing voor de stelling dat bomen kunnen tellen.
Zo vroeg op deze Prinsjesdag is het heel wat kouder dan vorige week dinsdag. De temperatuur is liefst twaalf graden lager. Rennend over de Waalbandijk kan ik voelen dat de herfst in aantocht is. En gelukkig kan ik dat niet alleen voelen, maar ook zien: hoewel de zon nog achter een rafelige wolkenband verstopt is wordt de mist die in het verdiepte schapenweitje tegenover de Trompet ligt, feeƫriek verlicht. Het kolkt overspannen als in de kookpot van Madam Mikmak, en vlak achter deze stomende pot bobbelen vochtige dampen onverschrokken op de Waal waar zij het hoog opgetaste containerschip dat richting Rotterdam koerst, moeiteloos verbergen. Hoog boven deze min of meer chaotische structuren pieken de drie gespannen pylonen van de Tacitusbrug als de masten van de Artemis. Anders dan deze pylonen zijn de masten van dit beroemde, in Noorwegen gebouwde zeilschip van hout. Ooit waren het levende bomen, bomen die konden tellen wellicht en over veel andere vaardigheden beschikten als ik de verhalen van de Duitse houtvester mag geloven, en dat doe ik! Dat brengt mij op de vraag hoelang het leven in de stam nog standhoudt nadat de boom werd gerooid. Is dat niet ook een mooie onderzoeksvraag? Misschien iets voor studenten van Landbouwhogeschool Wageningen!
Sinds ik weet dat bomen kunnen tellen, misschien beschikken over een vorm van gezichtsvermogen, gevoel en tastzin, kijk ik heel anders naar bomen. Als ik tegenwoordig langs de Hommelstraat ren vraag ik mij af of zij acht op mij slaan. Weten de essen hoeveel keren ik langs hen heen jogde? En als ik weer hoge nood krijg, het kan zomaar gebeuren heb ik ervaren, dan ga ik niet tegen een boom staan plassen. Echt niet! Ik hoor die boom al denken ‘respect man!’


Geen opmerkingen:

Een reactie posten