vrijdag 20 mei 2016

Raderwerk

Toen ik vanmorgen veel te vroeg wakker werd regende het flink. ‘Nou, dat wordt regenjasjeswerk’, dacht ik bij mezelf en draaide me nog eens lekker om, om vervolgens door de wekker uit een vermoeiende droom – schilderen, slopen en schuren, in die volgorde – gewekt te worden. Nu ren ik, compleet met regenjas, langs de tuin van Thé en is het droog. Van een afstand zag ik een zachtgroen waas waaruit blijkt dat opkomt wat onlangs gezaaid is, maar wat? Zelfs nu, van zo dichtbij, kan ik dat niet zien. Nog even geduld!
Geduld had ik ook nodig nadat ik dat bijzondere kevertje in onze ‘voortuin’ aantrof. Ik was zevenblad aan het plukken, dat, dankzij een optimistische bui van de ex-buurvrouw, nog steeds welig onder de struiken van de afscheidende haag groeit. Overigens, bij mijn weten heeft onze ex-buurvrouw er nooit soep van gekookt of er een salade mee samengesteld terwijl zij het kruid toch om die reden had geplant. Wij ook niet, wij hebben er ook nooit van gegeten. Snuf wel, de cavia van Koen lust er wel pap van. Het was dan ook vanwege Snuf dat ik er wat van plukken wilde toen ik dat abnormale insect zag. Abnormaal in mijn ogen omdat ik het nooit eerder zag, deze soort, en het bovendien met opvallend grote uitpuilende ogen en een penseelachtig staartje was uitgerust. Het zat aanvankelijk stil op een blad dat ik wilde plukken. Het volgende moment sprong het weg en zag ik het op een ander blad zo’n veertig centimeter verder landen. Een behoorlijke sprong voor een beestje dat nog geen centimeter lang is! Zulke sprongen maak ik slechts in mijn dromen!
Ik heb het uitgebreid bekeken voordat ik weer naar binnen ging om mijn camera te halen, maar toen ik terugkwam kon ik het niet terugvinden. Geen foto’s dus! Heel spijtig vond ik dat, maar ik had het nog wel scherp in mijn geheugen: zoals ik al zei, ruim een halve centimeter lang, zes poten, overwegend goudbruin van kleur, een borstelachtig staartje, smal uitlopend geleed achterlijf (geschubd als van een pissebed), grote, bolle, uitstekende facetogen en een snuit dat lijkt op dat van een sprinkhaan. Nadat ik Snuf zijn zevenblad had gegeven ben ik direct op zoek gegaan. Dat viel niet mee! Vanwege zijn machtige sprong dacht ik aanvankelijk dat ik een bijzondere soort springstaart had gezien, maar uit de documentatie van Naturalis bleek dat ik er faliekant naast zat.
Het probleem bij zoeken zonder achtergrondinformatie is dat je van plaatjes afhankelijk bent. De inleiding tot de insecten van de Soortenbank opent met de ontmoedigende zin: ‘Feit is dat het determineren van bepaalde groepen vrij moeilijk is.’ Ik heb me niet laten ontmoedigen en ben gewoon gaan zoeken (het grappige is dat ik via de zoeksleutels van Soortenbank opnieuw bij de springstaarten uitkwam!) Afijn, na een paar dagen vond ik het zowaar! Wat ik gezien had was geen volwassen kever maar een dat nog in het nimfenstadium verkeerde. Issus Coleoptratus. Het is verwant aan de cicaden en behoort tot de lantaarndragerachtigen – dat zal wel zijn vanwege zijn koplampvormige ogen, andere lantaarns heb ik niet op of bij hem aangetroffen! Het voedt zich met het sap van planten en bomen. Sommige familieleden zijn gek op lindebomen. Mijn i. coleoptratus vond ik zo ongeveer onder een lindeboom, dus dat kan ook wel kloppen!
Toen ik over een naam beschikte kon ik gemakkelijk verder zoeken en bleek dat ik een buitengewone waarneming deed. Volgens Cambridge University is issus c. namelijk het enige beestje dat met behulp van mechanische versnelling nauwkeurig gericht springen kan! Het raderwerk in de achterpoten verdeelt en versnelt de sprongkracht over beide poten.
Terwijl ik de Haneman nader bedenk ik dat ik in de buurt kom van de Afferdense en Deestse Waarden waar afgelopen maandag een ralreiger is gespot (in Nederland de vijfendertigste waarneming in twaalf jaar.) Best bijzonder hoor, maar ik zag issus!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten