dinsdag 7 april 2015

Veldles

De grote grazers zijn snel gevonden. In feite liepen we in een veilige boog om hen heen waarbij William, de man van het Het Dijkmagazijn zichzelf voorzichtigheidshalve tussen de kudde rode geuzen en de zevende- en achtstegroep basisschoolkinderen, en hun begeleiders, opstelde. Die voorzichtigheid was nodig omdat zich verschillende kalfjes in de kudde bevonden. Kleinere dieren lieten zich moeilijker zien, op enkele kraaien, twee kokmeeuwen en een aalscholver na. Deze laatste volgde de Waal stroomafwaarts terwijl het onder zich zwaarbeladen schepen moeizaam tegen de stroom in zag puffen.
      De koeien doen alsof zij ons niet zien, precies zoals door William werd voorspeld. Terwijl wij in een langgerekte groep langs hen heen, in de richting van de rivier lopen, brengen zij, rustig grazend, hun enorme gewicht van het ene naar het andere been en trekken op die wijze in slow motion richting Weurt. Achter onze rug nemen gras knabbelende konikpaarden de vrijgevallen plaats in beslag. Geen van de kinderen voelt de behoefte om eens uit te proberen of er meer vaart in de dieren te brengen is. Wellicht omdat – of is het ondanks dat? – William ons, door de ogen van deze grote grazers, naar onszelf als groep liet kijken: “Wij mensen zijn van nature jagers. Deze dieren weten dat. Als er zo’n grote groep op hen af komt, wat zouden zij dan in ons zien?”
      Even valt er een stilte. “Beren,” meent een van de jongens (denkelijk omdat zij zoals wij op twee benen gaan!)
      “Nee joh, tijgers!,” brengt zijn kameraadje daar tegenin.
      William moedigt hen aan dichter bij huis te blijven. Dan komt een van de kinderen met de wolf op de proppen. Precies! Wolven. Een van de jongens imiteert onmiddellijk wolvengehuil, en dat is wat we volgens William nooit moeten doen in de nabijheid van wilde paarden en runderen. Dan raakt de kudde in paniek en kunnen er ongelukken gebeuren, houdt hij ons ernstig voor.
      Tijdens de veldles was veel te beleven. Nu ik hier halverwege de middag over de Waalbandijk ren buitelen de beelden van deze morgen over elkaar heen. De kinderen waren in zes groepjes verdeeld, ieder met eigen taken. Nadat de bomen op klimbaarheid en het water op doorwaadbaarheid waren verkend, liepen er al snel kinderen met touwen, schepnetjes, vergrootglazen, piketpaaltjes, grondboren, verrekijkers en determineerkaarten rond. In het ene groepje werd gediscussieerd over stenen – is dit nu graniet of kwarts? –, in een ander over vogelsporen en in weer een andere groep waren de landsvlaggen van de schepen onderwerp van gesprek.
      Met ons groepje stuitten we op bijzondere ontlasting. We vonden nog vrij verse, glanzende keutels bij en tussen drogere mest van koeien. De vorm ervan bracht ons echter in verwarring. Duidelijk van schaap of geit, zo meenden wij. Maar schapen noch geiten vind je in de uiterwaarden. Dus van welk dier is deze poep? Het antwoord bevond zich niet zo heel ver bij ons vandaan: een kalf. In deze keutel zijn geen restanten van grassen te vinden en de substantie is bovendien vaster dan normale koemest. Het duurt een paar dagen voordat een kalf gras kan eten; gedurende de eerste dagen is dat kalf afhankelijk van moedermelk.
      Tijdens de groepsevaluatie op het Waalstrand liet William ons zien hoe je aan de vorm van een steen kunt bepalen op welke manier die hier terecht is gekomen, leerde hij ons over kwelwater en liet ons raden hoe hoog het water komt als die tegen de rand van de dijk is gewassen.
      Ik had niets van deze bijzondere veldles willen missen.
      O ja, en als ik op mijn qui vive was geweest, had ik op de vraag “Opa, van welk dier is deze pootafdruk?,” geantwoord: “Van een emoe….! O nee, wacht, van twee vingers en de duim van de rechterhand van een Triangelleerling. Ja hoor, de hand van een achtstegroeper. Definitief!”
     

      

Geen opmerkingen:

Een reactie posten