vrijdag 23 januari 2015

Enkeldarm

Het boek ‘De Mooie Voedselmachine’ van Giulia Enders, heeft de relatie met mijn lichaam veranderd, verandert mijn gedachten over mijn lichaam beter gezegd. Want ik heb het nog niet uitgelezen. Tijdens mijn opleiding tot inrichtingswerker (HBO-IW) leerde ik onder meer iets over het werk van de filosoof RenĂ© Descartes. Giulia toont aan dat zijn stelling ‘Ik denk, dus ik ben (Ego sum, ergo existo)’ te kort door de bocht is.
      Bovenaan de Hommelstraat wordt mijn weg verspert door een soort van reachstacker waarmee net een stapel straatstenen nabij een aangestampt zandbed is geplaatst. De bestuurder is al uitgestapt en loopt naar een stratenmaker. De bestrating van het nieuwe ‘Roelofshuis’ vordert. Onderwijl ik nader overleg ik met mijzelf hoe ik deze zware versperring ga passeren, links achter het apparaat om, maar dan moet ik door onlangs omgewoelde vette aarde ploeteren, of rechts over het verse zandbed. Ik kies voor rechts maar wordt plotseling met de zware arm geconfronteerd die zich horizontaal op ongeveer een meter boven de grond in de richting van de voorgevel uitstrekt. Even voel ik de aandrang om op mijn schreden te keren, om mijn hardlooprondje alsnog links door de bagger te vervolgen, maar dan zie ik de mannen naar mij kijken. Ik zie ze denken: Hoe gaat die jogger in zijn gele veiligheidsvest onze bouwmachine passeren?
Hiermee ontstaat een nieuwe situatie die lijkt op het maken van een onverwachte buiteling: daar heb je niet graag toeschouwers bij. In een splitseconde besluit ik te volharden in mijn keuze. Na een aantal passen over het stevige zandbed – hopelijk richt ik niet al te veel schade aan, maar dan hadden zij mij maar niet de weg moeten versperren, denk ik er opstandig achteraan – passeer ik diep bukkend de balkvormige arm van de reachstacker, er op lettend dat ik mijn rug niet stoot. Terwijl ik mij opricht kijk ik met een schuin oog naar de stratenmaker die rijen pas gelegde straatstenen aanklopt. Hij grijnst bemoedigend. Misschien bedoelt hij te zeggen ‘Goed zo jochie!’ Ik ren snel door waarbij ik het schaapachtige gevoel van mij afschud.
      Giulia Enders laat zien dat wij eigenlijk uit drie buisjes bestaan: bloedvatenstelsel, zenuwstelsel en darmkanaal. Voor Giulia begint het darmkanaal met de mond en eindigt bij de kont. Ik meende dat wij een spijsverteringskanaal hebben. De dikke darm en de endeldarm deden aan dat verteringsproces niet echt mee en de mond eigenlijk ook niet. (Nu ik aan mijn endeldarm denk, herinner ik mij een voorval uit de vierde of vijfde klas. Het was mijn beurt om onze verschillende darmen op te noemen. Dat deed ik zonder mankeren en eindigde met de enkeldarm. Mijn klasgenoten barstten in lachen uit, maar pas nadat onze meester mij verbeterd had. Terugdenkend aan dat moment voel ik nog de verontwaardiging die ik toen voelde.)
      Het meest opzienbarende voor mij is wel dat ons darmkanaal is voorzien van een zenuwstelsel die de taken in dat gebied min of meer autonoom uitvoeren en die bovendien vergelijkbaar is met onze hersenen. Daar wordt niet alleen verteerd maar ontstaan ook gevoelens. Kort samengevat hebben darmonderzoeken de laatste jaren uitgewezen dat ons ik-gevoel niet alleen in onze hersenen ontstaan. Alle informatie uit ons darmstelsel komt terecht in het hersengebied insula. In ditzelfde gebied komt ook de gevoelsinformatie uit ons hele lichaam. Ook uit (de rest van) onze hersenen. Onze hersenen, die op zichzelf ook een orgaan zijn, bepalen dus niet alles. Daarom vindt Giulia het een goed idee om Descartes uitspraak een beetje aan te vullen: ‘Ik voel, daarna denk ik, en dus besta ik.’
      Op de Waalbandijk besluit ik via de Kloosterstraat naar huis te gaan om eventuele opstoppingen te vermijden en daarmee de kans op een minder plezierig gevoel. Want wat ga ik dan denken?
     

      

Geen opmerkingen:

Een reactie posten