Een passage over een bijna noodlottig ongeval
bij het parachutespringen, in het voorwoord van het verhaal van neurochirurg Eben
Alexander over zijn reis naar het hiernamaals (in ‘Na dit Leven’), bracht mij terug in mijn eerste Volkswagen Kever. Herinnerde
mij aan een ervaring tijdens een ongeval die ik misschien wel eens met anderen
heb gedeeld, maar aan de werkelijkheid daarvan ik ben gaan twijfelen. Ik heb
mij regelmatig afgevraagd of het wel is gegaan zoals ik het mij herinnerde en
na verloop van tijd liet ik het los. Vergeten ben ik het nooit. Dank zij de
ervaring van Eben Alexander weet ik dat ik het mij herinner zoals het werkelijk
is gegaan. Dit ging er aan vooraf:
In het najaar van 1966 rijd ik in mijn
kevertje naar mijn werk in Heerhugowaard. Hoe lastig dat ook is, ik blijf ruim
onder de maximale snelheid want in de nacht heeft het licht gevroren. Na een
paar honderd meter op de Kaag tussen Spanbroek en Obdam, zie ik aan de
linkerkant van de weg bij de dam van een boerderij, een chauffeur van een vrachtwagen
van zuivelfabriek Aurora, die een paar fietsers laat passeren en vervolgens zijn
portier opentrekt om weer achter het stuur te klimmen. Even daarvoor heeft hij
een aantal lege melkbussen afgezet en volle met de melkgave van deze morgen ingeladen.
Ik laat automatisch het gas los ondanks de verwachting dat de melkrijder mij voldoende ruimte zal geven. Een dot grauwe stoom uit de uitlaat laat echter zien dat de vrachtwagen op gaat trekken. Om uit de berm te komen stuurt de chauffeur het gevaarte ruim over de as van de weg en verspert daarmee mijn vrije doorgang. Deze onverwachte manoeuvre dwingt mij tot een keuze: remmen of uitwijken naar de berm. Ik kies voor het laatste vanwege mogelijke gladheid. De zachtheid van de berm remt mijn auto te veel aan een kant zodat ik tegenstuur geef. Mogelijk iets te veel: terwijl ik weer terug op de weg kom voel ik dat ik in een slip raak…
Ik laat automatisch het gas los ondanks de verwachting dat de melkrijder mij voldoende ruimte zal geven. Een dot grauwe stoom uit de uitlaat laat echter zien dat de vrachtwagen op gaat trekken. Om uit de berm te komen stuurt de chauffeur het gevaarte ruim over de as van de weg en verspert daarmee mijn vrije doorgang. Deze onverwachte manoeuvre dwingt mij tot een keuze: remmen of uitwijken naar de berm. Ik kies voor het laatste vanwege mogelijke gladheid. De zachtheid van de berm remt mijn auto te veel aan een kant zodat ik tegenstuur geef. Mogelijk iets te veel: terwijl ik weer terug op de weg kom voel ik dat ik in een slip raak…
Alexander schreef de manier waarop hij
een fatale botsing met een collega-parachutist kon voorkomen, aanvankelijk toe
aan het gelukkige bezit van een buitengewoon instrument; zijn hersenen. Maar zijn
reis gedurende zijn diepe coma (hersendood) leerde hem dat een ander deel van
hem in actie was gekomen. Een deel dat snel kan handelen omdat het niet vastzit
in de tijd zoals ons lichaam en onze hersenen daarin vastzitten. Ik kon dat met
hem meevoelen:
Op het moment dat mijn Volkswagen in
een slip raakt krijg ik het sterke gevoel dat de plaats waar ik zit niet veilig
is. De passagiersstoel is beter. Om daar te komen moet ik over de console
klimmen waarin handrem en versnellingspook zijn opgenomen. Ik ben bang dat ik
dat niet haal. Toch aarzel ik niet. Mijn broodtrommeltje
en thermosfles schuif ik van de zitting van de passagiersstoel onderwijl ik mijn
rechterbeen zo hoog mogelijk over de ver uitstekende versnellingshandel heen
til. Ik land op mijn rechterheup en trek mijn linkerbeen bij. Maar de
versnellingspook zit een beetje in de weg…
Terwijl ik over de Hommelstraat ren, weer
op weg naar huis, weet ik weer hoe toenmaals de tijd in mijn Kevertje stil leek
te staan, zo traag verliep dat ik voldoende tijd kreeg om mijzelf in veiligheid
te brengen.
Er is geen geluid. De tijd rekt zich
uit tot ook mijn linkerbeen vrij komt. Mijn plaats achter het stuur wordt
ingenomen door de boom waaromheen mijn auto zich krult…
Mijn eerste
gedachte ging uit naar mijn thermosfles. Die leek nog intact maar was gebroken.
Ik weet nog dat ik dat jammer vond. De voorruit, ook nog heel, lag op de
kofferdeksel. Als ik niet tot het besef was gekomen dat ik daar weg moest zou
ik dit verhaal nooit hebben kunnen opschrijven.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten