vrijdag 12 april 2013

Pufje

dinsdag 9 april 2013  Regen!
Na bijna vijfhonderd meter ren ik onder de peppelboom door waar ik vanmorgen een poosje naar de kleine bonte specht stond te luisteren. Prachtig geluid; notenhoutklank. Turend vanwege tegenlicht – vanmorgen scheen de zon! – duurde het even voordat ik de kleine timmerman bespeurde. Een paar meter onder de top zie ik hem hameren om vervolgens even te rusten; weer een roffel van negen slagen, rusten; een roffel, rust. Ik moest mij losscheuren vanwege mijn huisbezoekafspraak.
Ik vertel Wim en Jeanne over mijn ontdekking en schenk onderwijl de koffiekopjes vol. De laatste tijd komt het vaker voor dat ik deze kleine handreiking doe; ik bezoek hen nu meer dan zes jaar namens de Zonnebloem. Wim, tweeënnegentig, sukkelt na vanwege een zwaar gekneusde arm – een valpartij over de rollator van Jeanne die schuin achter hem geparkeerd stond – en zijn vrouw, achtentachtig, staat een buurvrouw aan de voordeur te woord.
We praten meestal over het verleden, maar ook over de toekomst, vaak gaat het dan – vooral nu hun vijfenzestigjarig huwelijksjubileum is gevierd – over het einde. Jeanne en Wim prijzen elkaar gelukkig dat zij nog samen mogen zijn, daarbij is de een mantelzorger voor de ander, al naargelang de situatie. Vandaag krijg ik verdrietig nieuws te horen: bij de acht jaar jonger zus van Jeanne is darmkanker vastgesteld. Ik vertel hen over de droom die ik afgelopen nacht had, waar we gedrieën uitbundig om lachen.
Dan vraag ik Jeanne naar het werk van haar vader, omdat zij mij enkele weken geleden vertelde over diens bijverdienste.
Jeanne’ vader maakte gedurende de crisistijd sigaren om daarmee het gezinsinkomen te vergroten. Als jongen werkte hij in een tabaksfabriek en had zodoende dat kunstje goed geleerd. Hij huurde voor een gulden in de week een onbewoonbaar verklaarde woning waarin hij zijn sigarenmakerij vestigde. Compleet met drogerij. Zijn belangrijkste product was de Wilhelminasigaar.
Jeanne werd ook ingezet. Met haar fijne meisjeshanden mocht zij de dekbladen – kwalitatief het beste deel van de sigaar – van nerven ontdoen. Daartoe sloeg zij het verse blad rond haar arm en ritste de nerf los. Het aldus gestripte blad werd voorzichtig te drogen gelegd tussen twee vellen vloeipapier. Met behulp van voorgevormde klossen werd de gerolde sigaar in vorm geperst. Naderhand moest het buitenblad er omheen geslagen en vastgeplakt (met gom uit aardappelmeel). Tenslotte, en nu komt het, werd het eindproduct – sigaar voor sigaar – met een pufje aan de lippen beproeft op lekkage!
Gezondheidspreventie? Daarvan wist men in de dertiger jaren niets! Zo ook was kanker hen vreemd; het was de ‘vliegende tering’ waaraan sommigen voortijdig stierven.
Een kraai frummelt aan iets dat op het asfalt ligt, zijn kop ligt plat op het wegdek, alsof hij een eend is. Een dood insect? Platgereden kikker? Dichterbij gekomen zie ik geen kadaver; zie ik dat hij uit een kleine holte in het wegdek drinkt. Regenwater, waarvan de vogel vanwege mijn komst met tegenzin wegvliegt.
Drie centen per stuk brachten zijn sigaren op. Voorzien van een Wilhelminasigarenbandje en een banderol van de belastingdienst. Maar het was crisis; drie cent was een flink bedrag. Zo toog Jeanne regelmatig met een tas Wilhelminasigaren, zonder belastingbanderol, langs speciale klanten: 'Let op kind, niet stilstaan of treuzelen. En als je een vreemde ziet, probeer die dan te ontlopen!' 
Nog even terug naar mijn droom. Ik mocht de klas van Niek vertellen hoe wij in onze tijd rekenden: Jeanne had drie zussen meer dan ik. Ik had vijf broers. Hoeveel kinderen hadden de gezinnen van onze ouders? Gepieker over dit probleem maakte mij wakker. Nadat ik mijn blaas ontlastte viel ik weer terug in de droom. Mijn broer Jan weet welke fout ik maak: Jeanne had slechts één zus meer dan wij. Wacht eventjes, weten jullie wat Wim en ik gemeen hebben? Nee? Nou, wij zij allebei gek op Jeanne!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten