maandag 29 april 2013

Abraham

Terwijl de regen op het dakraam klettert, vlak voordat ik aan mijn rondje hardlopen begin, denk ik spontaan: petje! In de kast liggen er drie, ongebruikt nog. Op deze dag van de eerste Koningsspelen kies ik voor de eigenwijze Clio: donkerblauw, voorzien van forse grijze klep. Het voordeel blijkt spoedig: regenwater kan niet vrijelijk in mijn hals druipen en, opvallender nog, mijn brillenglazen blijven droog!
In de tuin van Hommelstraat zestien zijn tekstborden en een levensgrote kartonnen tractor verschenen. Een plat ding: boerenkielblauw, banden voorzien van koninklijk oranje wieldoppen en een heus geel zwaailicht als slagroomtoetje-om-het-af-te-maken. De uitgebluste figuur van boer Abraham ligt lamlendig in een wrakke keukenstoel.
Ik stel mij voor hoe ik achter een van de bovenramen op nummer zestien wakker word. Aan mijn oor klinkt een liefelijk doch ochtendschor gezongen serenade, gevolgd door een afrondende hartelijke kus: speciale behandeling vanwege een blije dag. God ja, vijftig jaar! Opstaan, even strekken en rekken en de gordijnen open trekken. O ja, regen vandaag, da’s waar! Ha, een hemelsblauwe lucht nog, maar wat is dat allemaal? De tuin vol huisvlijt! Getver, die pop in oranje overall valt wel erg op! Ergernis overstemt mijn prettige, verwachtingsvolle gevoel: ze weten donders goed dat ik niets van die onzin hebben moet! Dan realiseer ik mij dat mijn vrienden hun best deden. De teksten kan ik niet lezen, nog niet…
Terwijl ik langs de entourage ren denk ik: vijftig jaar geleden, toen was ik zestien en verwierf mijn eerste brommer! Wat was ik gelukkig met die zoveelste-handse Berini. Ik herinner mij nog de euforie van het eerste ritje over ’T War en de bochtige Zomerdijk. Die nacht kan ik, kersverse bromfietsbezitter, niet in slaap komen. Na een paar uur woelen sluip ik naar beneden, ik houd mijn adem in, de kruimelige schuurvloer onder mijn blote voeten verdringend: daar staat zij, rood te glimmen in het zwakke licht van een beslagen gloeilamp! Haar onvolkomenheden door de schaduwen aan het zicht onttrokken. Mijn gevoel van toen vind ik het beste door Biesheuvel verwoord in zijn debuutverhaal: “In de bovenkooi”. Als zestienjarige ketelbink (even oud als ik toenmaals was!) ligt hij in zijn kooi en vind zijn Plato, Ovidius, Flaccus, Homerus en Vergilius onder zijn matras: ‘Je betast de boeken of het zachte marmotjes met een hartje en een lever waren: met pootjes waaruit ze lekkere hapjes knabbelen.’ In de schuur van mijn jeugd snuif ik de geur op van olie en benzine, strijk liefkozend over stuur en zitting, en leg mijn wang op het koele zachte kunstleer.
De uiterwaarden ogen mooier dan afgelopen zaterdag, ondanks regen en grijze laaghangende wolken. Het zijn de vele tinten groen die het ‘m doen waarbij lentegroen de overhand voert. Twee lammetjes, het een zwart het ander wit, rennen over een afstand van minstens tachtig meter naar een zwart moederdier, nemen een snoekduik, bereiken links en rechts gelijktijdig haar tepels en bootsen met hun staartje helikopterwieken na om hun tevredenheid te uiten: integratie in een notendop!
De vijftigjarige boer sjokt naar de straat, zo stel ik mij voor, bekijkt monkelend de versierselen, zal vast niet veronderstellen dat zijn vrienden door de poëzie van Toon Hermans werden geïnspireerd, bijvoorbeeld door Toon's “Schreien”: ‘hij is al jaren dood en toch / haar lieve ogen schreien nog’, als hij hun diepere roerselen vanwege zijn halve eeuw op dit ondermaanse, leest. Het rijmt, dat wel! Het vertelt aan buren, vrienden en voorbijgangers: ‘Persen kan deze Abraham goed / Annet weet hoeveel pijn dat doet.’
Ik ren op huis aan, wijk uit voor de bolide van een baasje die zijn lievelingshond uit laat en weet mij gelukkig: ik vierde mijn vijftigste als alle andere, gezellig en zonder leukigheden! 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten