dinsdag 7 maart 2017

Kogel

Je medelijden tonen of handelen vanuit mededogen helpt de ander meestal niet vooruit, maar natuurlijk heb ik met de stakker te doen. Ik kan lekker joggen, onbekommerd en vooral ongehinderd de ene voet voor de andere zetten, je verstand op nul en rennen maar! De ene kilometer na de andere, terwijl hij zojuist strompelend en steunend, voetje voor voetje, de Tempelstraat overstak.
Ik ben hem, zelfs zonder groeten, realiseer ik mij nu, voorbij gerend.
Inmiddels ren ik over de Waalbandijk en probeer mij voor te stellen wat er met hem gebeurd is. Ik weet zeker dat ik hem eerder ben tegengekomen. Misschien al een paar jaar geleden en als dat zo is, heeft hij het langer volgehouden dan ik had verwacht. Als hij van onze soort was geweest, zou hij waarschijnlijk opgenomen zijn geweest in de Sint Maartenskliniek om van zijn verwondingen te herstellen. En als hij daar reeds voldoende gerevalideerd was, zou hij de Tempelstraat met behulp van een stok of een rollator hebben overgestoken, of zou hij afhankelijk zijn geweest van een rolstoel. Alleen al aan het ontbreken van al die hulpattributen was te zien dat hij niet van onze soort was. Nou ja, beetje flauw van mij, de strompelaar was een gewone wilde eend. Maar wel een in prachtkleed.
Hoe zou hij aan zijn verwonding zijn gekomen? Nu ik mezelf die vraag stel, beland ik onmiddellijk in het boek van Lee Child waarin ik gisteren ben begonnen (Stefan, het zevende al! Zie ‘Bartjes’). In zijn boeken sterven de meesten door een kogel. Ik kan mij nog wel een schietijzer op de maat van eenden voorstellen, maar dat wordt moeilijker met een beeld van een wilde eend die de trekker van een revolver overhaalt. Hij heeft immers geen enkele vinger en met zijn snavel kan hij het ook niet doen, want dan verliest hij het vizier op zijn opponent. Een kogel namens een soortgenoot zal de verwonding van de woerd niet hebben veroorzaakt. Dat overkwam wel de oude politieman uit de pagina’s gisteravond.
...waarin ik gisteren ben begonnen.

Child beschrijft de openingssituatie in dit boek – ‘Spervuur’ – vanuit de ik-figuur. Iets wat ongebruikelijk voor hem is, in wat ik tot nu toe van hem gelezen heb. Maarten Toonder richt zich vaak op de ‘Oplettende Lezertjes onder ons’. Ik ben er zo-een, (dus) Lee kan mij niet voor de gek houden, ik weet best dat die ‘ik’ Jack Reacher is. Jack, de ik, weet al op pagina vijf een ontvoering te voorkomen door vijf kogels af te vuren, drie om daarmee de auto te stoppen en twee voor de twee ontvoerders. Omdat ik oplettend lees, weet ik dat het fout gaat als hij met zijn Colt, op pagina zes, zijn zesde en laatste kogel afvuurt. Vlak daarvoor riep ik nog, geluidloos maar evengoed opstandig: ‘Niet doen!’ Het hielp niet, in de volgende regel schoot hij de politieman die op de chaos afkwam, morsdood. Nu was het voor mij wel een beetje gemakkelijk gemaakt, te weten dat hij deze rechercheur per ongeluk doden zou, want de openingszin van deze ‘Reacher’ luidt: ‘De rechercheur werd precies vier minuten nadat hij uit zijn auto was gestapt neergeschoten.’
De verwonding die de kreupele eend van de Tempelstraat heeft opgelopen is, waarschijnlijk, op minder spectaculaire manier ontstaan. Ik zei het al, ik ken hem. De eerste keer dat ik hem zag, stak hij het fietspad over en kon ik duidelijk zien dat zijn rechterzwemvoet ontbrak. Toen strompelde hij nog treuriger dan vandaag. De stomp leek nu genezen, maar was toen nog tamelijk vers; eenden hebben geen spieren in hun poten, in plaats daarvan hebben zij stevige, tamelijk gevoelloze pezen. Ik weet nog dat ik bij die eerste ontmoeting dacht dat hij, toen hij nog een pul was, aan de beet van een snoek was ontkomen. Die wilde hem niet ontvoeren, maar als lunch benutten. Onze jonge woerd ontsnapte wonderwel, met achterlating van een voet. Dat helaas weer wel!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten