dinsdag 14 maart 2017

Bouw

Hoogwater heerst over de Waal! Ook de nevengeul, de Loenensche Wel, is er vol van. Ik ben er niet zeker van of het peil afgelopen vrijdag ook al zo hoog was, toen was ik met mijn aandacht vooral bij het overlijden van mijn zwager, waardoor ik minder oog had voor de omgeving. Van bijna uitgedroogd naar gewassen tot buiten haar boorden. Als er nog een paar vissen in de restanten van de Wel waren achterbleven, succesvol ondergedoken voor hongerige vissers als blauwe- en zilverreigers, en aalscholvers natuurlijk, weten zij niet wat hen overkomen is: al dat water, zij verzuipen zowat in die overvloed! Terwijl ik er, hoog en droog op de Waalbandijk, aan voorbij ren, roeien een paar zaagbekken babbelend de weide plas over naar het restant van de Beuningse Plaat, dat door het hoge water is veranderd in een eiland.
Al dat water, evengoed denk ik aan een kruipersbroek. Dat zit zo:
Vorige week dinsdag, het was een paar graden kouder dan nu, ontmoette ik Joop en Harry, de wandelende broertjes uit Ewijk, een stukje verderop. We kletsten even en omdat mijn vingers koud waren en pijn deden als resultaat van het fenomeen van Raynaud (bloedtoevoer in vingers en tenen stopt tijdelijk bij kou), sloeg ik mijn beide handen een aantal malen op mijn rug om de bloedtoevoer te herstellen (links onder rechts en rechts over links – andersom kan natuurlijk ook.)
‘Ha’, zei Harry, ‘dat deden ze vroeger in de bouw!’ Als kind groeide ik op in de wetenschap dat de bouw een stuk land is waarop je producten als aardappelen en bloemkolen verbouwt. Een deel van Nederland kent die uitdrukking echter niet. Al gedurende mijn eerste logeerpartijtjes bij Riky in Nijmegen zorgde de bouw voor spraakverwarring en voerden we discussies over wat het precies moest zijn. Maar we kwamen er niet goed uit. Want ook al werkte ik in die dagen als huisschilder in de eerste nieuwbouwwijk van Heerhugowaard, en deelde ik met bouwvakkers de bouwkeet, evengoed bleef de bouw voor mij een bouw als dat stuk tuinbouwgrond van buurman Jaap, of een bouwtje als dat van Kobus Pijp aan ‘t War. Hoe je het ook bekijkt, huizenbouw en landbouw, het maakt nogal wat uit. En dan kun je ook nog verbouwen. Bijvoorbeeld spruitkool of worteltjes, maar ook een schuur of een café! Kortom, voldoende stof voor spraakverwarring.
Harry zag in zijn hoofd een opperman die bij een cementmolen stond te kleumen en zijn armen om elkaar maaide om ze warm te houden. En toen hij zei ‘dat deden ze vroeger in de bouw’, zag ik buurman Jaap op zijn bouw het spitten even staken om zijn handen warm te slaan.
De bouw, het zit er bij mij waarschijnlijk ingeramd!
Op weg naar huis, vorige week, zag ik mezelf voor de eerste keer een kruipersbroek aantrekken. De kleinste die Jaap vinden kon, was nog veel te groot. Het stijve zeildoek kwam bijna tot mijn oksels. Met zijn grote handen sloeg buurman de boord een paar keer om en bond er een touwtje strak omheen zodat de broek op mijn middel bleef hangen. ‘Zo ken ’t wel, joôn!’ En nadat hij had geholpen ook de pijpen korter te maken, kon ik kruipen zonder hinder van harde kluiten te ondervinden.
Toen ik bijna thuis was, vorige week, herinnerde ik me een schildering van een ‘bouwer in kruipersbroek’. Achterop het Vierkant, een uitgave van het cultuurhistorisch Westfries Genootschap, plaatst de redactie werk van creatieve Westfriezen. Ik moest wel lang zoeken in de stapel ‘vierkanten’ en wanhoopte al, maar toen ik het allerlaatste exemplaar omdraaide kwam de afbeelding voor de dag: de vader van Ilse Koppes-Reus, met kruipersbroek, op zijn bouwtje in Wijdenes. Bijna zoals buurman Jaap, maar dan anders.





Geen opmerkingen:

Een reactie posten