vrijdag 6 januari 2017

Kattenbakkenthuiscentrale

Het was nog vroeg in de middag toen ik aan dit ‘rondje joggen’ begon, een rondje dat uiteindelijk een kwart marathon zal worden. Evengoed is het nog koud en hier en daar glad, zoals hier langs de Loenensche Wel. Het bosje rond Slot Doddendael belet de zon zodat het laagje ijzel niet smelten wil. De oudere dame die met haar viervoeter van enige bewegingsvrijheid geniet, geeft mij groot gelijk dat ik hier omkeer. ‘Veel te glad hier’, laat ik haar als verklaring weten. ‘Daarom loop ik met een stok’, antwoordt zij mij. Terwijl ik verder ren moet ik aan mezelf bekennen dat ik weer een verkeerde inschatting maakte. Deze vrouw wandelt niet met de hulp van een blindengeleidehond en zij lijdt ook niet aan hardhorendheid; met de stok die zij gebruikt tast zij niet de omgeving af, het is een doodgewone ski- of nordic walking stok, en aan haar gehoor mankeert niets!
De kraai even verderop, hij verkeert in het gezelschap van twee soortgenoten, mankeert wel degelijk iets. Hij loopt met een hupje en ik kan duidelijk zien dat zijn rechterpoot een beetje scheef staat. Het lijkt ook korter en dunner dan zijn linker. Het doet mij aan mijn zwager denken. Gister kwamen hij en mijn zus onverwacht op verjaardagvisite. Kees vertelde dat de dokter al snel in de gaten had dat zijn ene heup hoognodig aan vervanging toe was: ‘Laat je broek maar even zakken,’ liet de arts hem vanachter zijn bureau weten. Kees deed braaf wat hem was opgedragen, maar mocht hem halverwege al weer ophijsen: ‘Ik heb ’t al gezien’, had de orthopedisch specialist gezegd. Zijn ene been was dan ook beduidend dunner dan het ander, dat van Kees bedoel ik, omdat hij dat al lange tijd niet of veel minder belastte! Versleten kraakbeen in het heupgewricht is blijkbaar behoorlijk pijnlijk.
Dat euvel was sluipenderwijs ontstaan vanwege de Kattenbakkenthuiscentrale, het handeltje dat mijn zwager, samen met mijn zus, had opgezet nadat hun Amsterdamse kruidenierswinkel niet langer liep – de opkomst van grote zelfbedieningen hadden het ‘buurtwinkeltje’ de das omgedaan.  Nadat Kees en Gré afscheid van hun winkel hadden genomen moest er een andere broodwinning gevonden worden. Kees, als zoon van een cafébaas, kon goed met mensen omgaan en dat kwam voor een handeltje met zakken kattenbakkengrit goed van pas. Twintig kilo wogen die dingen. Dat zijn zaken die je in een stad als Amsterdam niet gemakkelijk zelf in een winkel gaat halen. Het bleek een gat in de markt!
Aanvankelijk bestelde Kees tien zakken. Acht klanten mocht hij bedienen. Het werden er allengs meer. Gré nam de administratie en de telefoon voor haar rekening. Ik hoor haar nog reageren: ‘Met de kattenbakkenthuiscentrale, zegt u het maar…’, als ik haar in die jaren belde. Kees bezorgde de zakken aan huis. Dat betekende dat hij die logge zakken, smalle en hoge trappen op moest sjouwen. Liften waren nog een zeldzame luxe! Altijd lei hij er een op dezelfde schouder, een tweede zak onder zijn arm. Zo ging dat, tot het niet meer ging. Op het eind bezorgden ze bij achthonderd klanten door heel Amsterdam. De pijntjes in zijn heup speelden steeds nadrukkelijker op zodat hij zijn been ging ontzien. Dat betekende uiteindelijk ook het einde van de Kattenbakkenthuiscentrale, het einde van de enige kattenbakkenthuiscentrale die ik ooit heb gekend!
Nu ik hier langs de Waalbandijk ren realiseer ik mij dat ik mijn zus waarschijnlijk nooit heb verteld hoe trots ik toen op haar was, toen zij met haar man een kruidenierswinkel in Amsterdam begon – het zal in 1962 zijn geweest, in het jaar dat zij met Kees trouwde. Ook gisteren heb ik het haar niet verteld, dus neem ik me voor dat bij de eerstvolgende gelegenheid te doen.
Grote zus, ik bewonderde jouw moed!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten