dinsdag 16 augustus 2016

Waterdruppels

Met de zon en de wind in mijn rug ren ik genietend over de Waalbandijk en herinner me hoe ik soms van school naar huis fietste terwijl de warme wind mijn blote benen streelde. Zo warm is het nu nog lang niet, maar mijn gevoel komt evengoed overeen met het gevoel van toen: vrij zijn, ontspannen en volkomen tevreden. Voordat ik het in de gaten heb ren ik al onder de Tacitusbrug door. Even verderop loopt een man de dijkopgang af naar zijn woning. Aan zijn houding te zien heeft hij zojuist iets uit de brievenbus gehaald dat hij tijdens het lopen inspecteert. De krant neem ik aan. De bevestiging volgt op het moment van passeren: uit mijn ooghoek van de dijk op hem neerkijkend, zie ik dat hij zijn korte wandeling onderbreekt en de krant – inderdaad, de krant – dichter bij zijn ogen brengt, misschien om de dagelijkse grap van het GP-mannetje aan de onderrand van de voorpagina te kunnen ontcijferen (vandaag is er een woordgrapje naar aanleiding van het nieuwsitem ‘Betere hulp voor zieke scholieren’. Het luidt: Klasse.)
 Over de krant gesproken, in die van gisteren kwam ik een foto tegen van wel heel bijzondere deelnemers aan de Olympische Spelen. Het deed mij denken aan een vaag verlangen tijdens mijn jeugd. Ik schaam mij er een beetje voor het te moeten bekennen, maar als ik die foto niet had gezien zou ik me niet hebben herinnerd dat ik het wel eens jammer vond dat ik geen tweelingbroer had. Of, om preciezer te zijn, het speet mij soms dat mijn oudere broer Jan niet mijn tweelingbroer was. Nu ik over de reden van die wens van toen nadenk kan ik het beter begrijpen. Jan en ik speelden met grote regelmaat met elkaar en als we niet samen speelden, deden we samen klusjes in en om het huis; iedere dag schilden we bijvoorbeeld samen de piepers, we ruimden de schuur op, knielden ieder aan een kant van een anemonenbloembed om het onkruid te wieden, en zo meer.
Ik denk dat het in 1956 was, de Olympische Spelen werden in Melbourne gehouden. Jan was tien jaar, ik negen. We wisten het, van die spelen, omdat we misschien foto’s in de krant hadden gezien of erover hoorden via de radio. Het kan ook zijn dat er op school over werd gesproken. Hoe dan ook, we wilden graag aan de Olympische Spelen deelnemen, maar op welk onderdeel? Het meest voor de hand lag hardlopen. Om ons daarin te oefenen hadden we niet veel nodig en bovendien liepen we bijna dagelijks hard van school naar huis, maar veel aantrekkelijker was speerwerpen, dat sloot helemaal aan bij de verhalen die we over Winnetou lazen en over Witte Veder. Het kan ook zijn dat we over de Spanjaard hoorden die zijn speer met een unieke techniek (die daarna verboden werd) meer dan honderd meter ver wierp. Via de buren konden we beschikken over ruiterstokken (waarmee hooioppers werden gemaakt). Als ware atleten namen we een aanloop en wierpen het zware hout zover we konden, waarbij de ruwe bast van de ruiterstok in onze hand beet. De resultaten bleven echter teleurstellen, vooral die van mij; Jan gooide altijd verder, zoals hij beter was in de meeste spellen die op kracht of snelheid aankwamen. Dat kwam vooral omdat hij ouder was en groter. Een tweelingbroer was eerlijker geweest, vond ik toen!
Op de foto in de Gelderlander van gisteren lijken de drie Estse zussen als waterdruppels op elkaar, zoals dat bij eeneiige meerlingen gebruikelijk is. Afgelopen zondag liepen de zusjes Luik, Lily, Leila en Liina, de marathon. Lily was zondag de snelste maar Liina haalde de finish niet (terwijl zij in 2015 tijdens de marathon van Rotterdam juist de snelste van hen drieën bleek).
Als Jan mijn tweelingbroer was, zou de competitie tussen ons nog groter zijn geweest. Evengoed raar dat zo’n kinderlijke wens na al die jaren weer komt bovendrijven!




Geen opmerkingen:

Een reactie posten