vrijdag 22 februari 2013

Kwelgeesten

Op de Van Heemstraweg wordt mijn aandacht getrokken door twee jongens die voor mij uit fietsen. Ik haal ze gestaag in doordat zij, elkaar duwend en trekkend, het fietspad vooral in de breedte benutten. Toch weet een van de loslopende kippen die net na het terrein van Tuincentrum De Bull rondscharrelen, hun aandacht te trekken. De linkse van de twee gaat op zijn pedalen staan zodat hij voor de ander kan kruisen om vervolgens de berm in en recht op de kip af te koersen. De hen op haar beurt, ontsnapt ternauwernood aan het hobbelende wiel  door zich fladderend en wijdbeens uit de poten te maken. Eenmaal onder het hek door, uit zij kakelend haar verontwaardiging, daarbij ondersteund door twee van haar toomgenoten.
Het joch slikt zijn schaterlach in. Wellicht omdat hij mij nu pas opmerkt en aan mijn gezicht afleest hoe ik over de actie van zo-even denk. Het kan ook zijn dat hij zich betrapt weet. Hoe ook, bij mij klapt een geheugenluikje open en door de spinnenraggen van het verleden zie ik mijzelf langs een slootje in Benningbroek rennen. Wij, de jongens op hun fietsen en ik toenmaals, zijn vermoedelijk van dezelfde leeftijd.
Op de Hommelstraat ren ik recht tegen de noordoostenwind. Deze probeert uit alle macht de warmte uit mijn lijf te jagen. Al snel verstijven mijn lippen en wangen zodat ik slechts kan grijnzen onderwijl ik probeer Benningbroek weer terug te duwen. Ik zou willen dat die eend toentertijd had gedaan zoals deze kip, dan zou er niets gebeurd zijn. Maar dat is niet zo en nu ik het uit de vergetelheid haalde moet ik het helder onder ogen zien.
Het is 1961. Een leraar is ziek. Geen vervanger, we mogen huiswerk maken maar het is toegestaan om dat thuis te doen. Naar huis dus. Een hele middag ligt glanzend voor mij! Onderweg bedenk ik dat ik twee dingen kan doen: huiswerk maken of braaf klusjes doen. Beiden komen mij niet aantrekkelijk voor. Ik besluit naar tante Afie te gaan en pas als ik de boerderij in het zicht krijg bedenk ik dat mijn neven naar school zijn.
Tante is in de keuken bezig. Een van haar kleintjes zit in de kinderstoel, of preciezer gezegd in zijn kakstoel. Zij is verrast. In onvervalst Westfries vraagt zij waarom ik niet op school zit. Mijn antwoord valt samen met het binnenstuiven van Bruun. Mijn neef is net zo verwonderd als zijn moeder. We gaan er meteen vandoor. Eerst in de hooiberg. Daarna met schepnet en hengels de wei in. Een paar hekken over tot aan de brede sloot waarvan Bruun beweert dat die barst van de baars. Maar dat valt tegen. Hij kent nog een stek. Dus sjouwen we langs de sloot. Aan de overkant staan knotwilgen. Een buigt zo diep over het water dat wij duidelijk een wilde eend op haar nest zien zitten. We kijken elkaar aan en pakken een fikse kluit op. In een wolk van veertjes en stof verlaat het dier de geborgenheid van de boom en plonst tientallen meters verderop lomp in het water. Wij bewapenen ons opnieuw. De eend probeert onverrichter zake aan ons, kwelgeesten te ontkomen.
Wie haar raakte is nooit duidelijk geworden. Wel verdween de glans van die middag. Ik realiseerde mij terdege mijn wreedheid.
Terug op de Hommelstraat zie ik de buizerd pas als ik nog zo’n twintig meter van hem verwijderd ben. Het prachtige dier bekijkt mijn komst argwanend vanaf zijn paaltje in de afrastering tussen weg en schapenweitje. Bijna op gelijke hoogte zie ik zijn twijfel. Hij komt zenuwachtig uit zijn zittende houding, strekt een poot en vouwt een vlerk uit. Felle ogen blijven op mij gericht. Dan ben ik voorbij en gaat hij weer zitten.
Ik verbeeld mij dat de fiere rover mijn deemoedige stemming aanvoelde!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten