vrijdag 13 april 2012

Tijdmachine

Vrijdag de dertiende blijkt voor de Noord Koreaanse raketlancering verkeerd gekozen, maar voor mij een perfecte dag om te joggen. Ik heb niet zoveel met de combinatie van getal en dag. Hoewel, je weet maar nooit! Tenminste, als we Bas, de onderwijzer van Koen moeten geloven. Hij opende de maandsluiting van de basisschool met de bewering: “Wij geloven niet in vrijdag de dertiende, maar er kan vanmiddag nog veel gebeuren…!”
Nadat Koen het veertien dagen geleden vroeg, kwam hij mij er gisterenavond voor de zekerheid nog aan herinneren: “Opa je weet het nog hé? Het begint om kwart voor drie!” Zijn gezicht splijt in een blijde lach als hij mij in het publiek ziet. Ja, dat publiek: klas voor klas komt het de kleine aula binnen voor een zitplaatsje op de vloer. Langs de kanten enkele ouders en grootouders. Iedere klas vergroot de kakofonie. Deze ambiance brengt mij naar mijn derde klas in 1956...
Ik ben negen, zoals Koen nu. Ter ere van mijn onderwijzer, meester Van Gemert, mag mijn klas een spel opvoeren naar het lied ‘Daar kwam ene boer uit Zwitserland’. Over enkele dagen is het grote vakantie, dan gaat onze meester terug naar Maastricht. Wij, onze klas maar ook de jongens van de hogere en de lagere klassen, zijn blij met zijn vertrek. Wij hebben ervaren, of gaan ervaren dat ‘Stekeltje’ niet met zich laat spotten. Wij laten onze blijdschap natuurlijk niet aan de volwassenen blijken, maar zeker is: Van Gemert zou in de tijd van Koen zijn aangeklaagd wegens kindermishandeling.
Drie toppers uit de klas krijgen de rol van boer, snijerke en vrouwke te vertolken. De rest zingt in het koor. We hebben er veel op geoefend, met meester Dam de zang en meester Pannemans het spel. Op deze middag is de hele jongensschool feestelijk bijeen in de gymzaal. Ik herinner er mij niet veel van, vanwege mijn bijzondere rol: die van ezel. En dan ook nog het achterste deel van dat beest. Thijs heeft mazzel, hij draagt het ezelsmasker waarin gaten zitten voor zijn ogen. Als ezelsachterste zie ik niets dan een stukje vloer. Wij, ezel, gaan op handen en voeten, dat wil zeggen Thijs. Ik loop met mijn hoofd tussen zijn benen en mijn handen in zijn broeksband gehaakt. Op onze rug een grijs kleed en daarop plechtig de linnen doek. De boer voert ons aan de hand het lokaal binnen, waar ons gezelschap met gejuich wordt ontvangen.
Na afloop krijgt onze klas enthousiast applaus en houdt de hoofdonderwijzer een korte toespraak. Dan gebeurt het: meester Pannemans vraagt aandacht voor het bijzondere spel van de ezel. Daarop laat hij zijn vlakke hand met enige kracht neerdalen op het achtereind van het arme dier. Dat blijkt plotseling over buiksprekerskwaliteit te beschikken: het kontstuk schiet omlaag en roept in onvervalst Westfries: “Auw!” De jongensschool barst los in gejoel en handgeklap.
Mijn kleinzoon heeft het er veel beter afgebracht. Hij heeft tenminste tekst in zijn rol als kok. En hij heeft een speciale dans ingestudeerd en zingt bovendien mee in het koor. Een verstrooide professor heeft een tijdmachine uitgevonden. Samen met een meisje, die stage bij hem loopt, reist hij daarmee naar de toekomst en, belangrijker nog, naar het verleden, scènes die door Koen en zijn klasgenootjes worden uitgebeeld. Zo gaan zij onder andere naar de jaren zestig en daar aanbeland op weg naar Woodstock. Daar barst gitaarmuziek uit alle hoeken en dansen hippiejongens en –meisjes met warrige haarbossen.
Ik heb trots genoten. En Koen, ondanks jullie stormachtige spel ben ik nog steeds niet bijgelovig vanwege deze datum en dag: peace man!

Geen opmerkingen:

Een reactie posten