dinsdag 2 februari 2016

Verdwijnen

Mensen hebben het recht om te verdwijnen als ze dat willen. Dat zinnetje zingt al wekenlang af en toe rond in mijn hoofd en manifesteert zich nu ik langs het bokkige weitje van Herman ren. Van Herman zelf is geen spoor te bekennen, evenals afgelopen vrijdag en de dinsdag daarvoor.
Een bericht in de Gelderlander over een achtergelaten woning in Arnhem bracht het zinnetje over het recht om te verdwijnen in mijn systeem. De bewoners van dat huis, een koophuis waarop nog een zware hypotheek ruste, waren al in geen jaren gezien. Men vermoedde een misdaad, waarvan na diepgaand onderzoek overigens niets is gebleken. Hoewel een echtpaar met twee kinderen niet gemakkelijk spoorloos verdwijnt is dat op zichzelf dus geen misdaad en derhalve voor de politie geen reden om een opsporingsverzoek uit te laten gaan.
Op de Waalbandijk kost het meer moeite om mijn snelheid aan te houden, hoewel de wind al behoorlijk is afgezwakt. Afgelopen nacht ben ik er een paar keer wakker van geworden; door de wind werden rake klappen uitgedeeld, zodanig dat ik onze kunststof dakkapel als het ware al weg zag zeilen. Het bulderen van de wind herinnerde me weer eens aan oude angstbeelden tijdens die verschrikkelijke nacht in mijn ouderlijk huis. Vermoedelijk in 1961. Mijn vader en moeder waren, samen met mijn oudere broers en zussen die nog thuis woonden, in een volkswagenbusje onderweg. Het regende en er stond een stormachtige wind die aan de ramen van de dakkapel rukte en de dakpannen liet ratelen. Misschien voelde ik me verantwoordelijk voor de zes broertjes en zusjes die samen met mij achter waren gebleven en die reeds sliepen. Waarschijnlijk was het de eerste en de enige keer dat ik alleen met mijn jongere zusjes en broertjes in huis verbleef, het is tenminste de enige keer waaraan ik herinneringen draag.
Vanwege de bulderende storm en de regenvlagen lig ik diep onder de dekens weggekropen en maak me erg ongerust omdat ik weet dat mijn ouders, broers en zussen, over de bochtige tweebaansweg rijden, een die langs brede vaarten voert. Ik zie het busje af en toe slingeren en vrees dat zij in het water belanden. O, bid ik diep onder de dekens, als ze van de weg raken, laat ze dan niet over de kop slaan en maak dat zij op tijd voor het water kunnen stoppen! Die wens brengt het busje in beeld dat over de lengterichting tolt. Door de centrifugaal-kracht slaat de portier aan de passagierskant open en wordt Jan naar buiten geslingerd. De levensechtheid van dit beeld laat mij zo hard schrikken dat mijn ogen ervan tranen. Ik kan niet langer onder de dekens blijven. De keukenklok wijst vijftien minuten over tien. Gelukkig, nu zijn ze al wel gearriveerd, want als dat niet zo is zou er gebeld zijn en was er iemand aan de deur gekomen. Terug in bed lukt het nog steeds niet om te slapen. Er blijven angstbeelden komen. Ze moeten immers ook weer naar huis. Stel dat er toch een ongeluk gebeurt, wie zou ik dan het meest van allen missen? De een na de ander verschijnt voor mijn geestesoog: Moe, Pa, Afra, Jan, …?
De wind is op den duur gaan liggen, ik heb hen niet thuis horen komen.
Dit gebeurde ongeveer vijfenvijftig jaar geleden. Evengoed kan ik de sfeer en de beelden van die benauwde uurtjes moeiteloos oproepen.
Misschien hebben de bewoners van die achtergelaten Arnhemse woning geen gebruik gemaakt van hun recht om te verdwijnen, misschien overkwam hen een ongeluk en zijn zij, bijvoorbeeld, in het Amsterdam-Rijnkanaal terechtgekomen. Als van zo’n ongeval geen getuigen zijn, kan het heel lang duren voordat hun lichamen gevonden worden. Het kan natuurlijk ook dat zij weer op hun eigen honk zijn en dat ik een bericht daarover heb gemist.
Herman zie ik nergens, als ik weer terug over de Hommelstraat ren. Geldt het verdwijningsrecht ook voor een Hooglandstier?  



Geen opmerkingen:

Een reactie posten