vrijdag 31 juli 2015

Vampiers

Een vrouw komt met haar fiets aan de hand uit de afrit die naar volkstuintjes leidt, en tevens naar het afgetrapte weitje waarin mijn vriend Herman sinds jaar en dag wat suffig ronddoolt. Hoewel, het grootste deel van de tijd staat deze zwartharige kolos met afhangende kop stil voor zich uit te staren, af en toe knabbelend op het of ander dat van zijn gading is. Of hij ligt half op zijn zij, duttend, herkauwend en de wereld om hem heen beziend vanachter het ruige neerhangende haar waarmee zijn kop begroeid is.
      Vanaf deze afstand, ik ben minstens nog honderd meter van haar verwijderd, zie ik aan de onzekerheid waarmee zij op haar fiets stapt dat het om een oude vrouw gaat. Zij kiest de richting die haar naar de Waalbandijk voert. Kennelijk vergist zij zich want zij stapt weer af, keert met moeite haar rijwiel en stapt met dezelfde onzekere bewegingen opnieuw op. Ik voel mededogen omdat zij zo kwetsbaar oogt.
      Eigenlijk wil ik iets over vampiers vertellen, hoewel ik zelf nog niet over hen hoorde, niet over Margje, want zij is het die mij tergend langzaam tegemoet komt fietsen, en ook niet over Herman. Margje heeft, voor zover ik weet, niets met vampiers van doen. Ik ken haar als een vriendelijke dame die gewoonlijk opgewekt door het leven gaat, zodat ik mij niet kan voorstellen dat haar ooit het gevoel bekruipt dat zij ‘iemands bloed zou kunnen drinken!’
      Terwijl Margje links aan mij voorbij gaat is van haar gebruikelijke vriendelijkheid en opgewektheid weinig te zien. Zij reageert niet op mijn groet. Zij heeft mij waarschijnlijk helemaal niet gehoord of gezien, maar kijkt met gespannen gelaatstrekken strak naar het asfalt dat onder het voorwiel verdwijnt.
      Verderop passeer ik Herman die iets van de levenslust van Margje lijkt te hebben overgenomen. Hij raapt het een of ander met behulp van zijn lippen en tong van de grond en staat daarop te kauwen, met een enthousiasme die ik zelden van hem zie. Heeft Margje hem iets lekkers gebracht? En terwijl ik mij dat afvraag voel ik een steek van jaloezie.
      Wat is er gaande?
      Met een lekker gangetje over de Waalbandijk joggend – het rennen voelt heel wat beter dan afgelopen dinsdag – peins ik over hetgeen ik net heb meegemaakt. In die stemming bereik ik de Tacitusbrug en zie een gehelmde man in een geel hesje iets in een apparaatje roepen. Hij wijst een collega, die in het bakje van een hoogwerker staat, naar een punt dat ik niet zien kan. Opnieuw passeert hier een situatie waaraan ik part nog deel heb.
      Na mijn keerpunt verandert alles ten goede.
      De zon schijnt nu in mijn gezicht en tegelijkertijd dwars door de bloemen van de wilde cichorei die daardoor een tintelende, doorschijnend hemelsblauwe kleur aannemen. Bij de Tacitusbrug staat nog steeds de geel gehelmde man. Nu werkloos. Een open kans voor mij!
      Henk – lees ik van zijn badge – vertelt dat men de onderzijde van het oude brugdeel met behulp van zandstralen reinigt en voorziet van vier lagen coatings. Tegelijkertijd worden de voegen (tussen brug en aanlandingspunten) vernieuwd. Die aan de overzijde is verwijderd, maar aan deze kant moet dat nog gebeuren…
      En nu komt het!
      Volgens Henk is dat vanwege die kleine vampiers!
      Er wonen vleermuizen in de ruimte tussen de brug en de landpeiler, in de opening onder de voeg. Die mogen door deze onderhoudsklus niet worden verstoord. Zij hebben vervangende woonruimte gefabriceerd en die her en der onder de brug aangebracht. De opening onder de voeg is voor de kleine fladderaars niet langer toegankelijk.
      “Veertien dagen werk, met twee man!”, laat Henk mij spontaan en zogenaamd, verontwaardigd weten. Maar ik hoor trots in zijn stem. En terecht! Ik maak graag deel uit van een samenleving die zich het lot van kleine dieren aantrekt, en constateer: de werkelijkheid is vreemder dan je kunt verzinnen!
     

      

Geen opmerkingen:

Een reactie posten