dinsdag 12 maart 2013

Foetsie

Terwijl ik op de Hommelstraat ren besluit ik een andere route te lopen. Misschien vanwege het conclaaf, om de honderdvijftien kardinalen later vanmiddag in de Sixtijnse Kapel. Het lijkt een schoolreisje voor jongens. Ik peins daarover. Hoe is het om daar te zijn? Van een kant aangenaam met mannen onder elkaar, maar op den duur oersaai, vrees ik.
Een kraai op een hoge tak heeft zijn borst breeduit gezet. De deftige vogel voelt zich wellicht belangrijk vandaag, maar het kan ook zijn vanwege de koude noordoostenwind. Hij schudt zijn jacquet nog eens extra in vorm en geeft ongekruid commentaar op mijn gedachten, krassend: ‘Tja-tja-tja…, tja!’ 
Gek genoeg brengt de mening van de kraai mij terug naar ons bezoek aan een zieke vriend, nog maar een paar uur geleden. Bij mijn eerste blik op hem ging door mij heen dat ik hem voorzichtig moet knuffelen: voor ons staat een breekbare vent aan wie duidelijk zichtbaar is dat hij gedurende de laatste twee maanden bijna vijftien kilo lichaamsgewicht verloor. Maar in zijn holle gezicht bespeur ik ook hoop en de eigengereide blik van een moedige jongen die kost wat kost wil overleven; er nog vele jaren wil zijn voor zijn partner, kinderen en kleinkinderen. En omdat het leven zo mooi is. Natuurlijk! Het bericht dat hij geopereerd kan worden voedt die hoop in belangrijke mate!
Tja, hoe reageer je als je te horen krijgt dat je alvleesklierkanker hebt?
Aan het begin van het vorige jaar kregen wij het bericht mee naar huis dat de cystes die Riky in haar buik bleek te hebben, kanker zou kunnen betekenen. Zou kunnen. Onzekerheid dus. Natuurlijk probeerden we te vertrouwen, maar speelden er ook scenario’s met een verkeerde afloop door ons hoofd. René Diekstra verwoordt helder in “De last van Onzekerheid” (vanmorgen in de Gelderlander) hoe hij en zijn vrouw zo’n misschien-kanker-bericht verwerkten, en dat was nagenoeg zoals wij dat toen hebben ervaren: ‘…dat we opeens in een andere wereld waren terechtgekomen. De wereld van mensen die wél iets hebben, kanker zelfs. De wereld van operaties, bestraling, chemo, haaruitval, pruiken, aftakeling, dood.’
Voor ons pakte het goed uit. Maar voor Peter en Loes is er geen onzekerheid meer, ook al duurde die lang. Te lang. Peter heeft kanker.
Eenmaal op de dijk richting Weurt, ter hoogte van de Kloosterstraat, vraag ik mij af hoe het met de verkrottende woning van de familie Janssen zal zijn. Tegenover die plaats, in de uiterwaard tussen de dijk en een wilde bossage van bomen en struiken, staat een kudde konikpaarden. Ik tel negenentwintig dieren. Zij staan lekker uit de wind, te vreten van het magere gras en zich op te warmen aan de al even magere voorjaarszon, die tegelijkertijd dit tafereel magnifiek belicht.
Ik beschik niet over een camera maar dat geldt niet voor de man of vrouw die zich gedekt tussen de struiken ophoudt en daar wellicht een ‘heel rolletje’ staat vol te schieten. Even overweeg ik de mogelijkheid de fotograaf mijn e-mailadres toe te schreeuwen, maar dan jaag ik de paarden weg.
Ik maak mij met moeite los van dit schouwspel. Eerst dan valt mijn oog op een grote aluminiumkleurige container en denk ik, ha, er gaat iets gebeuren! Om direct daarna vast te stellen, het is al gebeurd. Het huis van Janssen is foetsie! Hier en daar is slechts een slordig hoopje puin achtergebleven. Nu weet ik waarom ik in deze richting wilde rennen! (Wil je nog iets zien van dit karakteristieke huis? Dat kan!)
Het is vreemd gesteld met het leven. Niets is er voor de eeuwigheid. Wij weten dat we moeten sterven, dat wij plaats moeten maken voor nieuw leven. Maar als dat plotseling dichtbij dreigt te komen? Tja! 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten