donderdag 31 januari 2013

Wonderreizen

Onze koningin had geen woestere dag kunnen uitzoeken voor het vieren van haar vijfenzeventigste en  laatste verjaardag, als vorstin bedoel ik.
Op de Waalbandijk doet de Westenwind, bijna succesvol, zijn best mijn hardloopsnelheid tot nul te reduceren. Zo nu en dan raast zij daarbij tot het laatste knoopje! Met extra energie kom ik traag vooruit hoewel het niet lukt dat in rechte lijn te doen. Dus houd ik goed in de gaten of iets mij wil passeren: ik wil niets tussen mijn benen gefietst krijgen of, erger nog, op de neus van een automobiel worden genomen.
In gedachten reis ik met Jules Verne. Dat begon al vroeg deze morgen toen ik tijdens een noodgedwongen toiletpauze enkele zinnen las – “…toch voelt het alsof we verder van de bewoonde wereld zijn dan ooit tevoren. Er stonden meer mensen op de maan dan op deze plek… Achter elke bocht wacht ons mogelijk een nieuwe ontdekking…” –  uit het artikel ‘Geheim van de Kinabalu’ (een bertop in het noorden van Maleisisch Borneo) in National Geographic van februari.
Op een zaterdag werd mijn liefde voor de verhalen van Jules Verne gewekt. Waarschijnlijk is het 1958 of 1959. Ik help mijn vijf jaar oudere zus Lida bij haar schoonmaakwerk in de lagere jongensschool in Spanbroek, zoals ik vaker doe: vloeren vegen, schoolborden sponzen, de vloeren van de toiletten boenen. Lida werkt keihard en af en toe roept zij vanuit een van de lokalen: “Siem, wil jij…?” Natuurlijk wil ik. We hebben het heel gezellig samen en het werk is te overzien. Zingen in een lokaal dat gewoonlijk gevuld is met jongens, is speciaal. Maar ik ben vooral vervuld van trots en liefde voor mijn zus, als zij mij roept nadat zij een tekening van mij ontdekte. Mijn meester prikte het zorgvuldig op een van de zachtboardborden. “Goh, wat kun jij toch prachtig tekenen!”
Vrouw Dam, de echtgenote van de hoofdonderwijzer, komt koffie brengen en een paar bekers warme melk. We eten onze boterhammen en bespreken wat er nog gebeuren moet als de deur van het lokaal opengaat en het hoofd van meester Dam om de hoek steekt. Hij wil weten of ik het oud papier wil opruimen. Lida vindt het goed.
Nabij de verkeersbrug steekt een wandelaar gewapend met fotocamera’s mij een visitekaartje toe: ‘Fotografie Wim Piels’. Wim raadt mij aan zijn website te bezoeken. Honderden foto’s  van de brug in aanbouw zal ik kunnen bewonderen. Wim weet dat de bouwers nog tien meter moeten gaan voordat de Waal dubbel is overbrugd.
Een grote berg papier chaotisch dooreen, vind ik in de verdiepte ruimte die de verwarmingskelder wordt genoemd. Ik maak stapeltjes en bind er een touwtje om, wat best lastig is. Het is erg stoffig werk zodat ik veelvuldig niesbuien moet verduren. Ik verlang al snel terug naar het poetswerk met Lida als mijn oog op een donkerblauw boekje valt. In aantrekkelijke gouden krullen lees ik: Jules Verne; ‘De Wonderstraal, opgevolgd door Tien uren op Jacht.’ Er tussenin een woord, ingeperst in donkerder blauw. Ik moet het kaftje dicht bij de zwaar bestofte vensters houden om te kunnen lezen: ‘Wonderreizen’. Bladerend door het boekje bekijk ik de spannende tekeningen. Ondanks veel moeilijk te begrijpen woorden lees ik over het wonderlijke en grotrijke Schotse eilandje Staffa, totdat Lida mij roept...
Op de terugweg verdubbelt de wind de lengte van mijn passen. Dat gaat snel en ondertussen rust ik een beetje uit. In de loop van de jaren heb ik ontdekt dat ik liever over reizen, zoals die naar het middelpunt van de aarde lees, dan dat ik zo’n wonderlijke tocht zou maken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten