dinsdag 8 september 2015

IJskoud

Zestien, tel ik er. Veertien zilverreigers vliegen met krachtige slagen en bungelende poten op uit het water van de Loenensche Wel waarna zij even verderop, in sierlijke cirkels over het water scherend, een nieuw visstekje zoeken. Twee van de zestien blijven achter. Zij staan in het weinige, weinig aantrekkelijke water dat nog in de nevengeul is. Ik zie het als een symbool voor de jongste gebeurtenissen in onze familie.
De slanke vissers achterlatend ren ik verder langs de Waalbandijk en verdwijn in de Bonifaciuskerk in Spanbroek, de kerk waarin ik zoveel uren van mijn jeugd doorbracht en waarin gistermiddag de afscheidsdienst voor Tiny, onze schoonzus, werd gehouden. Luisterend naar het Oratoriumkoor uit Schagen dat het Lacrimosa uit het Requiem van Mozart zingt, glijden mijn ogen, precies zoals in mijn kinderjaren, rechts en links door de dwarsschepen van de kerk, over de kleurrijke glas-in-lood-vensters om even te blijven hangen bij het beeld van de Moeder van Smarten – O gij allen die langs den weg voorbij gaat, aanziet of er ene smart gelijk is aan mijn smart. Daar, ongeveer halverwege het linker dwarsschip, daar, naast mijn broer Jan, die nu schuin voor mij zit, was mijn plaatsje tijdens de zondagse kerkdiensten (tijdens kerkdiensten op door-de-weekdagen zaten we links in het middenschip). En terwijl de gedragen zang van het Oratoriumkoor mijn hoofd vult zie ik onze buurjongen achter ons zitten in de kerk van toen. De jongste zoon van Jan Komen de smid werkte in het bedrijf van zijn vader. Hij hielp paarden beslaan en kachelpijpen vormen en poetsen. Vol bewondering bezag ik zijn stevige, samengevouwen vingers met de kort afgesleten nagels. Zijn nagelriemen en alle huidplooitjes waren altijd zwart, gitzwart. Nee, dat wordt nooit meer schoon, vertelde hij mij met nauwelijks verholen trots. Is hij nog steeds smid? Zijn handen schoon? Ik weet het niet, ik ben zelfs zijn voornaam kwijt.
Van de zoon van de smid is het een heel klein stapje naar Jan, de man van Ria. Zondagmiddag belde Bruun, mijn oudste broer. Ik moest even op een traptree gaan zitten om het nieuws te verwerken. Onze zwager is overleden. Dinsdag overleed Tiny, zij ligt vlak voor mij in de kist tussen twee rijen kaarsen en begraven onder het liefdevol neergelegde bloemstuk van haar maatje, Jan, mijn broer. Zondag stierf Jan, onze zwager. Toch nog onverwacht, ook al was hij moe, extreem moe, vertelde Ria mij.
Vlak voor het begin van de afscheidsdienst waren we nog even bij Jo, de weduwe van Jan Rood, mijn eerste baas en die van mijn zwager. Piet, een jongere collega uit die dagen, nam ons even mee naar haar huis. Meer dan vijftig jaar geleden zag ik Jo voor het laatst. Het nieuws bereikte haar al. Zij weet nog dat ik korte tijd met Jan, en Piet, Hans en Dirk, samenwerkte voor het schildersbedrijf van haar man. In die dagen wist ik helemaal niet dat Jan mijn collega was, totdat hij na zijn militaire diensttijd weer aan het werk toog. Toen Jan mij vertelde dat hij werk van mijn één jaar jongere zusje Ria maakte, reageerde ik aanvankelijk geschokt: zij is toch veel te jong voor jou! Jan grinnikte zoals alleen Jan kon grinniken.
Komende vrijdag is er een afscheidsdienst voor Jan, opnieuw in Spanbroek.
Na de uitvaartdienst verdelen wij, Riky, Timothy en ik, samen met mijn zus Tiny en haar dochter Nathali, op verzoek van mijn broer de bloemen over de graven van mijn ouders, mijn broer Nico en zus Ina en rijden daarna naar Wadway, naar Café de Vriendschap, ook zo’n plaats die stevig verbonden is met mijn jeugd en met veel lief en leed nadien.
Opnieuw samen met Tiny, gaan we bij Ria langs en nemen afscheid van Jan, alvorens naar huis te rijden.
Daar ligt hij, ijskoud maar met een glimlach over zijn verstilde gelaat.



1 opmerking:

  1. Wederom mooi geschreven oom! Gelezen met brok in mijn keel. Dank voor de mooie woorden. Het helpt het verdriet te dragen.

    BeantwoordenVerwijderen