dinsdag 17 maart 2015

Loes

Een fazantenhaan rent een eindje voor mij uit langs de Hommelstraat. Hij loopt ras op mij uit. Ik neem aan dat hij dit wedstrijdje puur voor zijn lol aan gaat. Ik neem zijn invitatie graag aan. Hoewel dit haantje nog niet helemaal in prachtkleed gaat, is hij een lust voor het oog. In vergelijking met hem voel ik mij kleurloos en vooral lomp. Kijk hem toch! Met opgeheven hoofd en strak in de veren rent hij gelijk een ijsdanser die aanzet voor de driedubbele axel! Hij houdt dit niet lang vol, vrees ik. Tegelijk met deze gedachte schiet de fazant sierlijk onder het hek van de paardenbak door; in plaats van zijn ingewikkelde kantsprong te maken kiest hij voor een haastige aftocht, verdwijnt hij schielijk onder een paar dichte struiken: hij kan niet tegen zijn verlies. Dat is het!
      Iets verderop komt een bijna geheel witte poes onder de struiken tevoorschijn. Anders dan het laffe fazantje durft deze kat zich aan mij tonen. In plaats van een goed heenkomen zoekend komt zij naar mij toe. Haar staart, bevend als een vlaggenmast in een vliegende storm, rechtovereind. Zij wil aangehaald worden! Ik beland pardoes voor het keukenraam bij onze buurtjes, onze kinderen en kleinkinderen waren niet thuis. Daar beleefde ik een zeldzaam intiem moment met Loes.
      Zoals het een echte poes betaamt is Loes behept met een bovenmatige portie eigenzinnigheid. Nooit zal zij zich verlagen in te gaan op onze verlokkingen. Niet meer, moet ik eigenlijk zeggen, want er is een tijd geweest – zij was toen nog maar net van haar moeder gescheiden – dat zij zich liet verleiden met een eindje touw of een propje papier. Toen liet zij het toe, verdroeg zij onze kriebelende en strelende vingers in haar vacht. Nooit met graagte trouwens.
      Loes heeft ons intussen goed opgevoed. Wij houden op haar verzoek de deur open. Naar buiten, naar binnen, naar de bijkeuken – waar zij slaapt, eet, plast en poept – weer naar buiten. Een bescheiden mauw of krabbelen aan de deur volstaat, dan staat een van ons op om haar te dienen.
      Denk maar niet dat Loes haar behoefte ooit in de vrije natuur zal doen. Terwijl zij toch toegerust is met het juiste instinct en de bijpassende pootjes om een kuiltje te graven en nadien weer te dempen. Niks daarvan. Mevrouw zoekt via de ruiten van de schuifpui oogcontact met een van ons binnen, laat fijntjes weten dat zij naar binnen wil en verdwijnt in de bijkeuken. Een korte poos later wil zij weer naar buiten (wij laten het wel uit ons hoofd spoedig daarna de bijkeuken te betreden, alwaar zij ons trakteerde op haar doordringende geur.)
      Er is een uitzondering. Loes wil zich wel tegen je aanvleien als je rustig op de bank zit te lezen en er verder niemand in de huiskamer is, zo verzekerde onze kleindochter Sofie mij laatst. Sofie heeft poes haar naam gegeven en is de enige van ons die regelmatig achter Loes aanjaagt om haar in haar armen te nemen, ondanks zij steeds weer merkt dat Loes dat absoluut niet ziet zitten.
      Laatst stopte ik de krant in de brievenbus. Loes zit ‘pikt en dreven’ op het aanrecht, in volle aandacht en overgave haar rechtervoorpootje likkend. Madame doet alsof zij mij niet ziet. Ik weet wel beter. Ik krabbel met mijn vingers, druk mijn neus nagenoeg tegen de ruit. Loes beweegt haar hoofd naar het mijne en geeft mij een kopje. Een luide bons, Loes vraagt zich af wat het toch is dat ons scheidt.
      Poef, de poes van Remco Campert, kent dit fenomeen: ‘…Ik trek mijn aanminnigste gezicht en beweeg speels mijn poot naar zijn vinger toe. Glas scheidt ons. Glas kun je niet zien en iedere keer verrast het me dat mijn poot wordt tegengehouden.
      Sindsdien weet ik, Loes vindt mij aardig!
     

      

Geen opmerkingen:

Een reactie posten