maandag 6 mei 2013

Pleegzuster

Ik heb morgen geen gelegenheid om hard te lopen dus trek ik deze middag mijn hardloopschoenen aan. Aan opwarmen hoef ik niet veel tijd te besteden: de achterwand van de schuur had een grote schoonmaakbeurt nodig, ongeveer vijfendertig vierkante meter, meer dan genoeg om mijn spieren op te warmen.
Ik had het al vaak genoeg uitgesteld, dat schrobkarwei. Niet dat het hielp, uitstellen, de wand werd er niet schoner van bedoel ik, integendeel, steeds als ik aan kwam fietsen werd ik geconfronteerd met die vuilgrauwe wand die iedere keer weer een ietsepietsie vuiler was geworden en wist ik: die moet ik nodig ’s schoonmaken! Maar zo’n schrobklus (vijf-en-dertig-vier-kante-meters!) behoort niet tot mijn favoriete bezigheden. Toen de zomer overging in de herfst, en de herfst in de winter, had ik reden genoeg om nog even niet met water en zeep aan de slag te gaan!
Deze morgen ben ik zover. Gewapend met een emmer sop, een combinatie van groene zeep en soda, borstel en rubber laarzen, ga ik de groene aanslag onvervaard te lijf. Ladder, trap, tuinslang, werkkleding, je moet er veel voor over hebben! De voldoening is groot: terwijl groenbruin sop weg druipt komt stralend wit hout te voorschijn. Een buurvrouw maakt er een opmerking over. Ik neem het haar niet kwalijk, heb het zelf al geconcludeerd: ‘Goed werk…, je kunt tenminste direct zien dat de planken wit zijn!’
‘Zeker,’ antwoordde ik haar, ‘maar… hoe langer je iets uitstelt, hoe groter de bevrediging!’ Zij hoort het niet. Gelukkig! Terwijl ik het zeg, hoor ik een andere betekenis dan ik bedoel.
Vlak voor de Tacitusbrug – men is er bezig het talud opnieuw te bestraten – staat een grote groep konikpaarden trots bijeen. Ik tel minstens zeven veulens die nog dit jaar geboren zijn, maar het kunnen er meer zijn. Hun vacht is vuilwit als dat van wittebrood en steekt fel af bij de volwassen dieren. Een van hen beklimt een tante, nicht of oudere zus, gesteld dat er van verwantschap sprake is. Deze jonge hengst weet hoe hij zijn hoeven op de veel te hoge schoft van de volwassen merrie moet planten. Tante, nicht of oudere zus, kijkt op van haar bezigheden, ziet om naar zijn slappe geslachtsdeel alsof zij zeggen wil: ‘Vergeet je niet iets knaapje, vergeet je jouw kleine ventje niet?’
Schoonmaak! Terwijl ik langs de dijk ren denk ik aan mijn allereerste schoonmaakklusje in opdracht van een baas. Dat was bij Jan Rood, schildersbedrijf annex drogisterij in Spanbroek. Dertien jaar, gekleed in een witte schildersoverall en voorzien van borstels en een emmer sop daal ik de paar treden af. Het koekoeksvenster is reeds schoongemaakt door Jan’ vrouw – ik zie haar gezicht zo voor mij maar kan maar niet op haar naam komen – en de kelder voor een groot deel al uitgeruimd (zij was zwanger van Niels, iets wat ik toen niet wist, maar waarschijnlijk de reden dat Jan die kelder door mij liet schoonmaken.) Ragen en vegen, daarna plafond en muren afborstelen en witten, in die volgorde.
Een van de hoeken is vuilgrijsgroen – de kleur van onze schuurwand, vroeger op deze dag – van het doorgeslagen vocht. Schimmel groeit uit de randen. Een verfschraper moet uitkomst bieden maar krast onverwacht uitbundig in mijn oren. Op het hoogtepunt van dit doordringende krijsen, mergdiep, zie ik de rij flessen, zie hun sprankelend rode inhoud: Pleegzuster bloedwijn. Op de hals een rond etiketje met de afbeelding van een non. Hé, die fles is niet vol...!
De kurk komt gemakkelijk los. Ik snuif de warme geur op van de zware, versterkende wijn. Heerlijk! Nog eens snuif ik diep…
In mijn verbeelding dronk ik er flink van, in werkelijkheid zullen het enkele zuinige slokjes zijn geweest, Jan en zijn vrouw hebben er tenminste niets van gemerkt. Mijn weerzin tegen schrobben zal misschien in dat keldertje in Spanbroek geboren zijn.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten