vrijdag 1 juni 2018

Challenges

Vlak voor de laatste flauwe bocht in de Tempelstraat hoor ik een triomfantelijke kreet waarin de combinatie van een Bor de Wolf en een kind onmiskenbaar is. Voor mij verschijnen twee fietsende schoolkinderen. We zien elkaar tijdig zodat een botsing uitblijft (ik ren aan de linkerkant). De kinderen zijn mij krap gepasseerd als een van hen opgewonden uitroept: “Ik heb mijn ogen dicht, ik fiets blind!” Ik hoor niets dat op een valpartij duidt zodat ik gerustgesteld naar de overkant van de Van Heemstraweg jog. Eenmaal veilig op het fietspad realiseer ik me dat het geluk met ons was; als dat ene joch zijn blindfietspoging een minuutje eerder had ondernomen waren we elkaar wellicht niet ongeschonden gepasseerd. Tegelijkertijd klapt, in de hersenkronkel waarin mijn jeugdherinneringen worden bewaard, een klepje open zodat ik mij precies dat ene fietstochtje herinner. Ik bedoel die keer dat mijn broer Jan en ik elkaar uitdaagden het fietsstuur op een ongebruikelijke manier vast te houden. Ik zie weer exact voor me hoe en waar het gebeurde, hoewel verborgen blijft wie van ons op dat onzalige idee kwam. 
We waren op weg naar huis na een bezoekje aan onze grootmoeder in Wognum. Ik meen dat het in de zomer was voorafgaande aan het jaar dat opoe stierf (14 augustus 1956). Negen en acht jaar oud waren we en de fietsen die we gebruikten waren niet op onze maat gemaakt zodat we meestal aan het stuur hingen. Die dag niet. Die dag hadden we de zadels verzet voordat we naar Wognum fietsten anders zou dat idee onuitvoerbaar zijn geweest. De uitdaging was: fietsen met je handen kruislings aan het stuur (rechterhandvat in de linkerhand en het linker in de rechterhand). Passerende auto’s waren in die dagen een bezienswaardigheid zodat we de weg zo ongeveer voor onszelf hadden en dat was maar goed ook want we slingerden als dronkenmannen. Gaandeweg ging het beter. Het gebeurde ergens tussen de afslag naar de Tramweg en de winkel van slagerij Rood. Achteraf zei mijn broer dat hij had moeten uitwijken voor een steen. Hoe dan ook, Jan trok in een reflex aan het stuur waardoor het voorwiel dwars kwam te staan. In mijn ooghoek zag ik hem over het stuur zeilen. Kreunend rolde hij zich op met beide handen in zijn kruis omdat hij zijn testikels aan de stuurpen had gekneusd. 
Na enig rekken en strekken leek het wel weer te gaan. Hij vertoonde nauwelijks schrammen en ook de fiets mankeerde niets wat ernstiger was dan hetgeen we ter plaatse konden verhelpen. Stilzwijgend spraken we af het akkefietje voor onszelf te houden. Tot die avond in bed. “Hoeveel heb jij d’r?” Gezien zijn pyjamabroek op zijn knieĆ«n hing snapte ik zijn vraag. Jan miste een bal. Na een vluchtig onderzoekje ontdekten we een harde bobbel op zijn buik. “Je moet ’t d’rek aan moe zien late,” raadde ik Jan. Ik leefde met hem mee, voornamelijk omdat hij naar beneden moest, naar onze moeder. 
Na een paar operaties kwam het goed.
De laatste tijd is er veel te doen over roekeloos gedrag onder jongeren zodat ik me afvroeg hoe ik daarmee omging, indertijd. Over challenges vernam ik tijdens mijn puberjaren niets. En als in het Wadway van de jaren vijftig bekend zou zijn gemaakt dat een jongen eigenhandig zijn eigen luchtpijp dichtkneep om high te worden, zouden wij, mijn vrienden mijn broer en ik, hem niet eens voor knettergek hebben versleten, denk ik, hoewel het wel degelijk binnen die categorie past. En blindfietsen is natuurlijk net zo waanzinnig, evenals fietsen met gekruiste handen. Maar zulke acties zijn wel superaantrekkelijk als je een puberbrein bezit. 
Zorgelijk voor ouders, maar evengoed is proberen leren. Dus lang leven het puberbrein!


Geen opmerkingen:

Een reactie posten