vrijdag 10 november 2017

Gesnoept

Terwijl ik over de Hommelstraat ren, landt een grote zilverreiger sierlijk in het maïsstoppelveld van Thé, buigt even achterover voordat zij haar evenwicht vindt, trekt dan onverwijld haar linkerbeen en hoofd in en krabt geïrriteerd met een van haar benige lange zwarte tenen aan haar linkeroor - dat wil zeggen ze krabt heftig op de plaats waar ik dat ‘oor’ vermoed. Ik ben dichtbij zodat ik zie dat haar ogen daarbij opengesperd blijven en haar tenen gespreid. Hoewel zilverreigers vanwege hun wonderschone gestalte een bezienswaardigheid blijven, voor mij dan toch, zijn ze in winterse weilanden, in de uiterwaarden en de nevengeul talrijker. Enkele jaren geleden zag ik slechts af en toe een exemplaar. Steeds hetzelfde individu, vermoedde ik, vandaar dat ik haar Katrien noemde (zie ook ‘Katrien’.) 
Als zij weer op twee benen staat zie ik als het ware haar verademing: “Hé, hé! Nu eens even kijken waar die vette muizen en mollen zich ophouden.” Met deze opluchting is het echter snel gedaan: vanuit haar positie staan we plotseling oog in oog zodat zij onmiddellijk opspringt en haar vleugels uitslaat terwijl zij krakend haar ongenoegen kenbaar maakt. Kort nadat de reiger over zijn kop zweefde ziet ook Herman (de Hooglandstier) mij passeren. Zo te zien interesseert het hem geen zier. Liggend in zijn afgetrapte weitje kauwt hij onverdroten op een dot eerder bijeen gegraasd groenvoer. Maar hij nam mij tenminste waar. Dat kan niet zo stellig worden gezegd van de schijnaardbei. 
Terwijl ik over de Waalbandijk ren bedenk ik dat ik te laat ben, dat er voorgoed een einde is gekomen aan onze ‘relatie’: in de loop van weken ontstond een band tussen ons, tussen deze schijnaardbei, een vrucht van de sieraardbei, en mij. Het plantje veroverde in het vroege voorjaar een verrukkelijk plaatsje in een scheur van onze Franse bloempot. Ik volgde de ontwikkeling met interesse en toen het gele bloesems vertoonde herkende ik het als zodanig. Ondertussen groeiden de bloeiende eenjarige zomerplanten in de pot trots en weelderig over de rand, waarmee zij deze kleine indringer haar lekkere plekje in de zon probeerden te ontnemen. Maar Potentilla Indica liet zich niet ontmoedigen. Het groeide er steeds lustiger op los leek het wel, en zou ook de naden tussen de terrasstenen hebben veroverd als wij dit niet hadden voorkomen. Spoedig verschenen dan ook vruchtjes die wel wilde aardbeitjes lijken maar dat niet zijn. Een van de vruchtjes bleef in omvang toenemen. Kogelrond en bezet met tientallen cilindervormige uitsteeksels waardoor het steeds meer gelijkenis vertoonde met een zeemijn, een mini diepwaterbommetje.
Ik bekeek het geregeld. Of het mij ook zag, bij die gelegenheden, betwijfel ik. Feit is dat het dit speciale vruchtje goed deed, deze aandacht, want steeds als ik van de huiskamer naar de schuur liep sprong het, knalrood tussen de glanzend-groen generfde blaadjes in het oog? Geregeld dacht ik bij die gelegenheden, ik moet het fotograferen voordat iets of iemand ermee vandoor gaat. Tot gistermorgen. Toen zag ik dat ik voor een fotoshoot te laat was. Geelwitte plekken maakten overduidelijk dat een deel van het vruchtje is weggevreten. Slak, ik weet het zeker, een slak, met of zonder huisje, heeft van het rijpe vruchtvlees gesnoept.
Getekend naar de foto in Quest november 2017
Tegen beter weten in hoop ik dat deze snode daad is verricht door een lid van de zeldzame landslakkenfamilie Tropidophora Cuveriana. Dat kan niet, ik weet het, deze slakkensoort komt slechts voor op Madagaskar. Het diertje maakt deze maand deel uit van slijmparade, een fotoreportage over bijzondere slakken in het maandblad Quest. Nog nooit zag ik zulke mooie en bijzondere dieren. TC valt op vanwege de ogen en de mond. Die ogen zitten niet op de tasters maar aan de voet daarvan en de mond heeft de vorm van een slurf. 
Welke slijmbal heeft van ‘mijn diepwaterbommetje’ gesnoept? Nooit zal ik het weten en kan zelfs niet opgelucht reageren met Gelukkig hebben we de foto’s nog!



Geen opmerkingen:

Een reactie posten