Het is dinsdag 2 mei.
Nog onbewust van de twee jonge mensen die we gaan ontmoeten, zitten we in een volle
touringcar van Bolderman. We sliepen afgelopen nacht in een hotel in de
omgeving van Birmingham vanwaar we vroeg vertrokken. Helaas voor ons had de kok,
die verantwoordelijk is voor de uitgebakken bacon, de worstjes en de
spiegeleieren, zich verslapen. Wij moesten genoegen nemen met jam op onze
boterhammen en dat zoete spul wegspoelen met zwarte koffie. De kok, degene die
verantwoordelijk is voor de uitgebakken bacon, de worstjes en de spiegeleieren,
hebben we zelfs niet meer gezien zodat we hem niet eens – een voor een – tegen
zijn schenen hebben kunnen schoppen. Maar dat terzijde.
Erik, onze chauffeur
– een betere hadden we ons niet kunnen wensen –, stelde een alternatieve route
voor naar onze bestemming van deze dag: een hotel in de omgeving van Dublin. Er
is wel een restrictie: we moeten op tijd zijn voor de afvaart van de ferry
(vanuit het havenstadje Holeyhead).
Eindelijk laten we de
snelwegen rond Birmingham achter ons en komen in de buurt van het mooiste deel
van het traject voor vandaag: National Park Snowdonian (genoemd naar Snowdon, Groot-BrittanniĆ«’ tweede hoogste berg.
De weg wordt steeds smaller. Af en toe is een spectaculaire passeerbeweging
nodig. Het uitzicht is schitterend. Ik kom nauwelijks aan lezen toe (Frank
McCourt’s As van mijn moeder ligt
geopend op mijn knieƫn.) Links en rechts van de weg onafzienbare muurtjes van
gestapelde rotsblokken. Wij zitten hoog zodat ons uitzicht niet wordt
belemmerd. Erik last een stop in. Vanaf de rustplaats volgen we twee klimmers
die het ruwe terrein benutten om snel hoogte te winnen waardoor we hen al spoedig
uit het oog verliezen.
|
... van waaruit we een poort kunnen fotograferen. |
We
passeren Menai Strait, een zee-engte die het vasteland van Wales scheidt van
het eiland Anglesey en bereiken Llanfairpwllgwyngyllgogerychwyrndrobwllllantysiliogogogoch,
het dorp met Europa’s langste plaatsnaam. Erik manoeuvreert onze touringcar
midden op het marktpleintje. Onderwijl laat hij een bandje horen waarop de naam
door een kinderkoortje wordt gezongen. Onverstaanbare klanken. We krijgen drie
kwartier voor foto’s of om in plaatselijke winkeltjes en kramen souvenirs te
kopen. Riky en ik wandelen naar een hoek van het plein van waaruit we een poort
kunnen fotograferen. Boven de plaatsnaam staat de Engelse vertaling: Parochie
van de Heilige Maria in het dal van de witte hazelaar bij de snelle maalstroom
en de parochie van de Heilige Tysilio bij de rode grot. Vanwege de pijn in mijn rug ga ik op een
muurtje zitten terwijl Riky een ander deel van het marktplein opzoekt. Dan valt
mijn oog op een jongen en een meisje. Ik vraag hen of zij hier wonen. Zij
bevestigt het en is bereid de plaatsnaam in het Welsh uit te spreken. Het klinkt
als een bezweringsformule. En nee, op enveloppen schrijven zij niet de
volledige naam! Even later herhaalt zij het voor Riky. Lachen natuurlijk! We
maken nader kennis met deze sympathieke jonge mensen. Zij, Gwynedd, is
Zwitserse. Op haar vijfde kwam zij naar Wales. Barney, haar vriend – niet haar
echtgenoot, zoals we die avond zullen ontdekken – woont in Londen. Ze zijn
beiden gevoelig voor taal. Barney lukt het zelfs enkele Nederlandse woorden te
verstaan. Gwynedd dringt eropaan dat wij in haar dorp blijven, dat zij ons alle
mooie plekjes laat zien. Helaas, onze reis gaat verder (later in de bus
vertellen we trots over ‘Onze Zwitserse’ die de naam van dit dorpje moeiteloos
voor ons uitsprak!)
Een gebakkraam was ons al eerder opgevallen. Nadat
we afscheid namen van onze nieuwe kennissen, kochten we er twee stukken
cakegebak. Volgens de verkoper het favoriete recept van zijn vrouw, zij bakte het
diezelfde morgen – zijn beweringen moeten waar zijn geweest: Verrukkelijk!
Na het diner in de nabijheid van Dublin vind ik een
mailbericht van Gwynedd. Zij woont samen met haar man Mark en poes Arthur: ‘We
hope we get to meet you again.’
Wie weet?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten